1. Ik ben dus niet de enige
Nog steeds denken veel gelovigen dat zij als een van de weinigen in hun kerk grote vragen of twijfels kennen bij het geloof van weleer. Als gemeenteleden uit Kesteren hier openlijk over vertellen, geeft dat een bevrijdend gevoel van herkenning. Daardoor gaan ze er makkelijker over praten. Dat hoor ik regelmatig terug als ergens een kring over het boek is gehouden.
Met hun eigen twijfels komen, doen mensen niet graag. Ze zeggen liever zich te herkennen in het verhaal van Jaap of Grada. Ook kan meespelen dat ze anderen niet in verwarring willen brengen met hun kritische vragen. Dat vinden ze vervelend. Dan is het prettig om je een beetje te verschuilen achter het verhaal van een ander. Op die manier werkt het boek drempelverlagend.
2. Hoe weet je dat God niet ingrijpt?
Het boek begint met een indringende dialoog met Jaap. Hij vertelt hoe ondanks zijn ‘vlammende gebeden’ veel mensen in zijn familie aan kanker zijn overleden. Dat heeft niet alleen zijn manier van bidden sterk veranderd, maar hem ook tot het inzicht gebracht dat God niet ingrijpt. Ik zal dat niet tegenspreken. Zelf heb ik dit eerder aangekaart in Na een gezonde geloofscrisis, en ook het met collega’s geschreven Liberaal christendom besteedt hieraan de nodige aandacht.
Deze gedachte ‒ dat God niet rechtstreeks ingrijpt in ons leven of in de wereld ‒ blijft voor menigeen echter een moeilijk te nemen stap. Regelmatig kreeg ik de vraag: Hoe weet je dat? Een vraag zonder antwoord. En kom je zo niet uit bij een tandeloze God? Ik meen van niet. Maar in de kerk is nog steeds weinig vertrouwdheid met een beeldvorming die het klassieke theïsme, van de (al)machtige God met zijn interventies, overstijgt. In mijn optiek duidt dat op achterstallig huiswerk.

3. De waarde van een goede dialoog
Van een paar collega’s kreeg ik terug dat ze de gehanteerde methode waardevol vinden om uit te proberen in hun eigen gemeente. Zo kun je een thema-avond zelf inleiden met een goed doortimmerd verhaal. Maar je kunt er ook voor kiezen met een of twee mensen in je gemeente een dialoog op te bouwen over dat thema, en het resultaat in te brengen op zo’n avond. De kans is groot dat je zo een stuk dichter uitkomt bij wat er in mensen leeft. Zo’n zorgvuldig opgebouwde dialoog is dus wat anders dan een simpel interview. In dit project ging elk gesprek meerdere keren heen en weer gedurende een periode van enkele weken of maanden. Dat bood mensen de kans in alle rust over iets na te denken en er ook dingen op na te slaan. Dat tilde de verhalen op een hoger niveau dan dat van een gemiddeld interview.
4. Geef je toch niet af op orthodoxen?
Met mede-redacteur Evert van Baren heb ik er naar gestreefd er geen zwart-wit boek van te maken over goed en fout geloven. Maar je ontkomt er niet aan je voorkeuren uit te spreken en kritiek te geven op dingen die in jouw optiek de geloofwaardigheid van het christendom ondermijnen. Zo schrijf ik ergens dat moderne gelovigen terecht afscheid hebben genomen van verouderde denkbeelden over schepping, zondeval en verzoening. Sommigen kunnen dat ervaren als afgeven op de orthodoxie, maar voor mij hoort zoiets bij een open dialoog in de kerk.
Omgekeerd kan ik ook kritiek krijgen op mijn manier van geloven en theologiseren. In dit verband merk ik dat men het in orthodoxe hoek vaak lastig vindt dat er blijkbaar meerdere interpretaties van de christelijke traditie mogelijk zijn. Dan is het maar de vraag wie of wat orthodox is. Wat mij betreft is dat simpel: orthodox bestaat niet. Je kunt niet een van de interpretaties van het christendom als de juiste of toonaangevende bestempelen, en andere daarmee wegzetten als afwijkend. De christelijke traditie zal altijd multi-interpretabel blijven, en niemand heeft de waarheid in pacht. Dat geldt helaas ook voor mij.
5. Een mooie, waardevolle herinnering
In de zomer van 2017 heb ik afscheid genomen van de protestantse gemeente in Kesteren, om aan het werk te gaan in Wijk bij Duurstede. Menig predikant vraagt zich op zo’n moment af: wat heb ik daar nu eigenlijk gedaan, en wat laat ik na? Voor mij was dat laatste geen grote vraag. Het boek vormde een van de hoogtepunten in twaalf en half jaar Kesteren en heeft ook iets van een nalatenschap. Natuurlijk is het een waagstuk om op zo’n openhartige wijze met elkaar in gesprek te gaan en dat vervolgens op papier te zetten. Meerdere keren hoorde ik tijdens een lezing in den lande: in onze gemeente zou dat niet kunnen of zouden we dat niet durven. In Kesteren wel, en volgens mij heeft niemand er spijt van. Het boek is een mooie, waardevolle herinnering, mailde een deelnemer onlangs nog. Zo kijk ik er zelf ook op terug. Het was meer dan zomaar een goed geloofsgesprek, het was ‒ zo had een van de recensies scherp gezien ‒ tegelijk ‘een brok indringend pastoraat’.