De belangrijkste pijlers van de belijdenis zijn de eenheid in Christus, Gods gerechtigheid, de verzoening door Christus en de gehoorzaamheid aan Jezus Christus boven de gehoorzaamheid aan andere machten.

De belijdenis van Belhar werd bekend als een van de belangrijkste getuigenissen tegen de theologische rechtvaardiging van apartheid en racisme. Verschillende kerken in de wereld hebben de belijdenis van Belhar erkend en aangenomen. De Protestantse Kerk Nederland heeft ‘Belhar’ wel erkend, maar niet in haar credo opgenomen. Het belangrijkste bezwaar was dat de belijdenis te zeer verbonden zou zijn met de strijd tegen apartheid.

Ik denk echter dat ‘Belhar’ ook vandaag nog steeds een krachtig getuigenis is over de rol van kerken en christenen in een racistische wereld en ons kan helpen de politieke relevantie van theologie opnieuw te ontdekken. Om dit te verduidelijken wil ik een centraal aspect van de belijdenis van Belhar naar voren halen.

De belijdenis getuigt niet alleen dat eenheid, verzoening en gerechtigheid het hart is van het christelijk geloof, zij onderstreept daarbij het belang van de zichtbaarheid van deze waarden in het dagelijks leven. Zo staat er in de belijdenis: Wij geloven “dat de eenheid van de kerk van Jezus Christus daarom gave én opdracht is (…); dat deze eenheid zichtbaar moet worden, opdat de wereld gelove dat gescheidenheid, vijandschap en haat tussen mensen en groepen van mensen zonde is (…) en bestreden moet worden.” De belijdenis stelt dat God “op een bijzondere wijze de God van de noodlijdenden, de armen en ontrechten is en dat Hij zijn Kerk roept hem hierin na te volgen (…), dat de Kerk zal getuigen en zal strijden tegen elke vorm van ongerechtigheid, zodat gerechtigheid zal golven als een immer vloeiende beek.”

Vandaag lees ik de belijdenis van Belhar als een getuigenis dat in een wereld die door witte privileges wordt gedomineerd, de zwarte ervaring zichtbaar moet zijn. Alleen zo kunnen we begrijpen wie God is en wat het betekent om mens te zijn. Hoe cruciaal deze zichtbaarheid is, zou ik willen illustreren met behulp van een persoonlijk verhaal.

Auschwitz

Eind jaren zeventig bracht ik als kind met mijn ouders en broer en zus een bezoek aan Auschwitz. Het kamp was in die tijd nog grotendeels intact. Voor mij was de oorlog iets uit een ver verleden, maar het was nog niet eens een half mensenleven geleden dat de gevangenen het kamp bewoonden. De britsen in de barakken ademden die aanwezigheid nog. Wij liepen over de straten van het kamp, geschokt en met een gevoel van vervreemding.  Na dit bezoek gingen we naar het huis van Poolse vrienden, die we tijdens een eerder bezoek aan het land hadden leren kennen. Zij ontvingen ons gastvrij met een rijke maaltijd; er werden verhalen en er werd hartelijk gelachen.  Ik zat op de bank en kon geen hap door mijn keel krijgen. Ik was woedend op mijn vader: hoe kon hij pret maken en lachen? Ik had het gevoel dat je nooit meer zou kunnen en mogen lachen of feesten na Auschwitz. En hoe zouden we ons ooit nog een God kunnen voorstellen.

Tien jaar later, tijdens mijn studie aan de theologische faculteit van de Universiteit van Amsterdam, ging ik mee met een studiereis naar Leipzig voor een conferentie over zwarte theologie. Het was 1986, het jaar dat de Belijdenis van Belhar als vierde belijdenis werd opgenomen in het credo van de Nederlands Gereformeerde Sendingkerk.  We gingen naar Leipzig met een groep zwarte Zuid-Afrikaanse predikanten die in Nederland studeerden. Omdat het in Zuid-Afrika voor zwarte studenten onmogelijk was een hoogwaardige opleiding te krijgen hadden zij een studiebeurs gekregen van de Theologische Hogeschool Kampen. Daar kregen ze de ruimte die in Zuid-Afrika niet bestond, om te reflecteren op de pijnlijke vraag wat het betekent om zwart en christen te zijn in een land dat een racistisch systeem rechtvaardigt met verwijzingen naar de bijbel. Hoe konden zij zich God voorstellen, als God zelf werd ingezet om hen hun rechten en zelfs hun menselijkheid af te nemen? Mpho Ntoane, Wely Mazamisa en Johny Hartney zouden deze vragen in Leipzig introduceren en toelichten. In Kampen hadden ze de ervaring dat hun inzichten soms schokkend waren voor witte mede-theologen. Geïnspireerd door de zwarte bewustzijnsbeweging van de Zuid-Afrikaanse Steve Biko en de theologie van Black Power van de Amerikaanse James Cone, weigerden zij nog langer als een bedelaar te vragen om wat bestaansruimte, maar hun menselijkheid op te eisen, waarmee zij een verschuiving van de bestaande machtspatronen in gang zetten. In de eerste plaats in Zuid-Afrika, maar ook in Nederland: het feit dat zij hun zwarte ervaring inbrachten als een relevant theologisch gegeven, werkte een rode lap, een ‘skandalon’, op de witte theologie in Nederland, die ook vandaag nog aan onze universiteiten wordt onderwezen.

Buchenwald

Ik had het geluk dat ik met ze mee mocht naar Leipzig. Tijdens de reis brachten we ook een bezoek aan de overblijfselen van het concentratiekamp Buchenwald. Na afloop zaten we op een terras van een café in de buurt en dronken bier. Wely Mazamisa and Mpho Ntoane vertelden dat de wachttorens en prikkeldraadversperringen van het kamp hen herinnerde aan Soweto en daarmee aan het brute geweld in de townships van die dagen. We spraken over de onmogelijkheid om ervaringen van lijden met elkaar te vergelijken, maar dat dit toch nog dikwijls gebeurt; dat er nog steeds sprake is van een hiërarchie van het lijden. Vervolgens begonnen ze moppen te vertellen over apartheid, over Desmond Tutu en president Botha, waar we hartelijk om lachten.

Op dat moment begreep ik dat je lijden en duisternis alleen overleeft door er zoveel mogelijk liefde, plezier en leven tegenover te stellen als maar mogelijk is. Ik begreep dat als het zo is dat God leven is, dat God liefde is, dat misschien wel de beste plaats om God te ontmoeten daar is waar mensen hun menselijkheid opeisen te midden van onrecht en lijden, omdat daar de machtsverhoudingen beginnen te schuiven en er ruimte in de benauwdheid ontstaat, hoe kort ook. Als God er is voor alle mensen, dan moet God in Auschwitz een Joods kind in de gaskamers zijn geweest; in het Zuid-Afrika van de apartheid kon God alleen zwart zijn.

Op dat moment begreep ik dat theologie een Schreeuw om Leven is, of, zoals de Engelstalige titel van de dissertatie van Mpho Ntoane luidt, A Cry For Life. Theologie wordt geboren in de vertwijfeling waarin een mens naar God schreeuwt zoals Jona deed in de grote vis.

Op dat terras in de buurt van Buchenwald begreep ik dat de menselijkheid van ons allen van die schreeuw om leven afhangt.

Menselijkheid opeisen

Zonder de zichtbare aanwezigheid van de zwarte predikanten in Nederland had ik deze lessen niet geleerd. Zonder hun verhalen over wat het betekent om zwart te zijn in een wereld waar God aan de kant van witte overheersers staat, had ik misschien de theologie wel als irrelevant achter me gelaten. Dankzij hen begreep ik de grote kracht die er schuilt in het spreken over God, dat onze taal over God mensen kan maken en breken.

Om grote woorden uit de christelijke traditie als eenheid, verzoening en gerechtigheid beter te begrijpen hebben we niet genoeg aan onze eigen ervaringen. En zeker als witte geprivilegieerde theologen moeten we ons verhouden tot de voor ons vaak ongemakkelijke ervaringen van hen die door witte theologie gemarginaliseerd zijn. Alleen zo kunnen we leren dat het opeisen van menselijkheid in situaties van lijden en onrecht een zaak is van de menselijkheid van ons allen.

De belijdenis van Belhar is een krachtig getuigenis dat kan helpen om een theo-politieke taal van compassie en gerechtigheid te ontwikkelen in een wereld waarin racisme springlevend is. Of we een dergelijke taal weten te ontwikkelen kon wel eens beslissend zijn voor de mogelijkheid om ons een God in ons midden voor te kunnen stellen.

Dit is een bewerking en vertaling van de tekst die Erica Meijers uitsprak tijdens de conferentie Negotiating the Good Life van de Protestants Theologische Universiteit (PThU) op 7 april 2022 in Amsterdam, in reactie op de rede van dr. Allan Boesak, hoogleraar Zwarte Bevrijdingstheologie en Ethiek aan de Universiteit van Pretoria, Zuid-Afrika, getiteld ‘Belhar at forty: between the politics of manufactured contentment and the hope of life abundant’. De tekst is oorspronkelijk gepubliceerd op 10 april 2022 en opnieuw geplaatst in het kader van de Nieuw Wij Zomerherhalingen.

Erica Meijers

Erica Meijers

Universitair docent

Erica Meijers (1966) is universitair docent Diaconaat aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) voor de vestiging Groningen. …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.