In alle drie de grappen gaat het om een bewuste belediging maar die mist op grappige wijze haar doel. De zwarte zakenman gaat niet terugschelden maar laat demonstratief weten dat hij het scheldwoord ‘nigger’ zogenaamd niet herkend. “Een nikker? Waar dan?’”De Joodse Duitser gaat niet in op het bekende antisemitische vooroordeel van zijn gesprekspartner, maar toont met een tegenvraag aan hoe onzinnig dat vooroordeel wel is. En Wiegel is bijzonder gevat door met nadruk op ‘mijn’ op charmante wijze de belediging als een boemerang terug te laten slaan. Hier wordt met andere woorden een virtuoos spel gespeeld met betekenissen die woorden bezitten, maar ook met waarden en normen die voorbij de betekenissen ons gemoed raken.
In onze grappen spelen we met betekenissen en met waarden en normen die in de samenleving doorgaans voor ‘waar’ of ‘vanzelfsprekend’ worden gehouden. Vaak gaat het om taboes, om woorden die ‘niet mogen’, die vermeden moeten worden. De cabaretier en de standup-comedian spelen daar bijvoorbeeld vaak met verve een spel mee. Wat hoog is wordt laag, wat links is wordt rechts, wat mooi is wordt lelijk, wat echt is wordt vals en dat alles ook omgekeerd. Voor Wim Kan destijds en voor Hans Teeuwen nu was en is niets heilig – zij het dat Teeuwen de grenzen oneindig veel verder en dus brutaler overschrijdt dan destijds de toch altijd sjieke Kan deed. Maar ook in alledaagse grappen en moppen spelen we – de één meer en beter dan de ander – een spel(letje). Belangrijk zijn de omstanders, het publiek. Dat moet met lachen aangeven dat de grap geslaagd is, dat er inderdaad sprake is van humor. Shakespeare zei het al: ‘Het succes van een grap ligt niet in de mond van degene die de grap maakt maar in het oor van de gene die de grap hoort.’ Niets is dodelijker voor de humor van een cabaretier als een doodstille zaal die niet lacht. Of nog erger: wanneer iemand uit het publiek roept: ‘Nou dát is leuk!’ Lachen zie ik dan ook als meer dan een reactie op humor. Lachen definieert een opmerking, een anecdote, een mop als grappig. Lachen is in die zin de taal van de humor.
Humor bindt mensen samen. Een huwelijk en een gezin blijven vooral bij elkaar als er regelmatig gelachen wordt. Dat geldt ook voor grotere groepen. Veel Joodse humor, maar ook die van de zwarten in Amerika onderstrepen de eigen identiteit. Niet zelden gebruiken ze daarbij de vooroordelen van de omringende samenleving. Dat is geen zelfhaat, zoals psychoanalytici wel hebben beweerd, doch juist zelfverzekerdheid. Als een groep in de verdrukking komt, zullen grappen de saamhorigheid versterken. Dat zagen we ondermeer tijdens de Duitse bezetting van diverse Europese landen. Alleen als de ellende al te erg wordt – tegen het einde van de oorlog in de concentratiekampen, tijdens de hongerwinter – zal het lachen verstommen en gaat het alleen nog maar om het fysiek overleven.
Met grappen wordt toch vaak ook een scheiding aangebracht tussen ‘wij die er echt bijhoren’ en ‘zij die vreemden en buitenstaanders zijn’. Met humor wordt vaak gediscrimineerd en het zijn dan de ‘insiders’ die het ‘publiek’ vormen en de grappen als humor definiëren. Hier ligt meteen ook de politieke zwakte van humor. Met humor kun je de samenleving niet echt (echt niet) veranderen. Dat dachten cabaretiers wel eens in de jaren zeventig. Maar ze bereikten alleen de mensen die het toch al met ze eens waren. Mensen kopen geen duur kaartje voor een voorstelling waarin ze politiek op hun nummer worden gezet. En wat de ‘fans’ betreft, zodra het lachen verstomd is en de zaal verlaten wordt, zijn ze de grappen alweer vergeten. Humor kan tweedracht zaaien, maar is doorgaans gedoemd te verwaaien.