Sinds de negentiger jaren wordt ‘integratie’ gemeten en beschreven aan de hand van meetlatten op het gebied van onderwijs, arbeid, uitkeringen, inkomen, criminaliteit en sociale en maatschappelijke participatie (zie bijvoorbeeld de laatste paar jaarrapporten ‘Integratie’ van CBS). Hierbij staat centraal hoe inwoners met sommige migratieachtergronden als groep – door de overheid gecategoriseerd – presteren ten opzichte van inwoners zonder die herkomst en ten opzichte van elkaar.
Doorgaans wordt hierover gerapporteerd zónder in te gaan op achterliggende correlerende factoren die laten zien hoe ‘groepen’ juist op elkaar lijken. Dit is een keuze. Het kan ook anders. Door herhaalde testen en onderzoek wordt steeds meer kennis opgedaan over discriminerend gedrag bij sollicitaties, woninghuur en stageplekken. De vooroordelen die bij zulke fenomenen een rol spelen bestaan dankzij communicatie: de verhalen die je van anderen hoort of leest, al dan niet in combinatie met eigen ervaringen.
Over ‘integratie’ en over bepaalde ‘groepen’ inwoners bestaat een enorme berg aan verhalen. Ook de overheid kiest hier een rol in. Het overheidsverhaal over integratie is sinds de jaren negentig min of meer hetzelfde. Dat verhaal kunnen we veranderen. Laten we hierbij in ieder geval meewegen dat tientallen jaren ‘integratie’-praat onwenselijke, negatieve effecten zou kunnen hebben. Die effecten zouden nader onderzocht moeten worden. Het meewegen hiervan is een kwestie van rechtvaardigheid.
Overleg ‘discriminatie’ in Tweede Kamer
Het aankomende overleg ‘discriminatie’ in de Tweede Kamer op 1 juli is daar een uitstekend startmoment voor. Op de agenda staat namelijk het rapport van ECRI, de European Commission against Racism and Intolerance. In haar rapport (2019) adviseerde ECRI de Nederlandse regering om de verhaallijn over ‘integratie’ aan te passen, met prioriteit. Presenteer integratie niet langer als éénrichtingsverkeer, zo stelt ECRI.
Wat kan er gedaan worden om het overheidsverhaal te veranderen? Wij hebben hiervoor een aantal voorstellen naar de Kamer verzonden. Ten eerste zou de term ‘integratie’ niet langer moeten worden gebruikt op de huidige wijze. De term ‘integratie’ wordt nu nog steeds gebruikt voor een reeks meetlatten waarmee alleen ‘prestaties’ van inwoners met een migratieachtergrond worden gemeten. Op deze wijze krijgen burgers een instructie van de overheid mee: ‘integratie’ moet opgevat worden als een éénzijdig proces.
Ten tweede: als er toch meetlatten gebruikt blijven worden om die prestaties op groepsniveau te blijven meten, presenteer dan altijd de relevante achterliggende cijfers. Dat ook discriminerend gedrag hierbij een relevante factor is, lijkt ons duidelijk.
Ten derde: schaf per direct de overheidscommunicatie over criminaliteit en herkomst af. Overheidsorganisaties kunnen de verantwoordelijkheid niet aan om op zeer zorgvuldige wijze om te gaan met dit thema. Geen enkele keer heeft de overheid pogingen ondernomen om effecten te onderzoeken van haar communicatie. Hoe wordt de communicatie hierover door mensen opgevat en begrepen? Overigens zijn ook de adviezen hierover van het eerdergenoemde ECRI volledig genegeerd.
Ten vierde: overweeg nog eens een keer uitgebreid wat de doelstelling nu eigenlijk is. Het bereiken van een gelijke eindpositie tussen alle verschillende ‘herkomstgroepen’ met en zonder migratieachtergrond? Als je ‘afkomst’ helemaal weg laat, dan wordt het toch niet als probleem gezien dat sommige inwoners een wat andere sociaaleconomische positie hebben dan anderen? Waarom wordt dit precies een probleem als je de etnische ‘groeps’-bril op zet?
Bemoedigende ontwikkelingen
Wie wat diepergaand onderzoek doet in parlementaire stukken ontdekt dat ‘integratie’ soms wel degelijk als tweerichtingsverkeer wordt opgevat. Neem nu de pilots binnen het Programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA). Eén van die pilots behelst een ‘effectiviteitsonderzoek naar aanpassingen in de werving en selectie die ervoor kunnen zorgen dat onbewuste vooroordelen minder bepalend zijn’. Oftewel: ook de bestrijding van vooroordelen valt volgens dit programma onder ‘integratie’. Bemoedigende ontwikkelingen.
Maar goed, meetlatten over vooroordelen zie je niet terug in de jaarrapporten over integratie. Er is een disbalans: er zijn wél persoonsdata over bijvoorbeeld opleidingsniveau en arbeidsparticipatie. Er zijn echter géén (koppelbare) persoonsdata over onder-advisering of arbeidsmarktdiscriminatie. In cijfermatige rapportages worden relevante achtergrondfactoren doorgaans dan ook weggelaten.
We hopen hiermee stof tot nadenken te geven. Bij een overheid bij wie inclusie en diversiteit steeds hoger in het vaandel staat, past het om de overheidstaal over de gehele linie aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid.
Bouchaib Saadane, voorzitter stichting Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders; Cynthia Ortega-Martijn, directeur/bestuurder van stichting Ocan (Caribische Nederlanders); Zeki Baran, voorzitter van stichting Inspraakorgaan Turken in Nederland. .
De drie organisaties kennen een lange historie van dialoog met overheden, onder meer via het Landelijk Overleg Minderheden tussen 1997-2012.
Ik vrees dat ik het niet helemaal snap. Ongetwijfeld is dit artikel een indikking van een veel groter verhaal. Maar voor mij is het onduidelijk. Bedoelen jullie dat de manier waarop de overheid de etnische en andere samenlevingsgroepen laat onderzoeken en de rapportage die ze daarover de wereld in stuurt, op zichzelf al vooroordelen over en weer bevestigt en versterkt? Daardoor kan een selffulfilling prophecy ontstaan? Is de hele opzet van die onderzoeken al discriminerend in de negatieve zin van dat woord ondanks alle goede bedoelingen?
Al dat gepraat over integratie maakt van de minderheidsgroepen het probleem, en wie – terecht – het oeverloze ge-emmer zat wordt, wil al snel niets meer horen over minderheidgroepen in het algemeen of de groep die het meeste opvalt in het bijzonder.
Bij een onderwerp als “discriminatie op de werkvloer” ligt het accent anders. De naamgeving licht de discriminatie uit en de werkvloer betreft overduidelijk een ieder daar aanwezig. Het probleem ligt dus bij de daders. Zodra we gaan spreken over integratiebeleid is dat anders. We richten ons nu op de achterblijvers en onderzoeken hun probleem of problemen. Zonder het belang daarvan teniet te willen doen, is het de vraag of dat vooropgesteld moet worden. Als de achterstelling per groepering wordt opgeheven, is het goed mogelijk dat hetzelfde principe blijft werken voor niet-vermelde groeperingen. We nemen de oorzaak niet weg door de gevolgen een voor een op te lossen en we bereiken geen gelijkheid door ons te richten op de identificatie van afwijkende groeperingen. Dat wil niet zeggen dat dat geen zin heeft, maar het maakt van een bijzaak wel de hoofdzaak.
Bij pesterijen (‘bullying’) wordt het als schandalig gezien om op eigenschappen van de slachtoffers te wijzen. Het zijn immers de ‘bullies’ die het probleem zijn. Daarom is ook gekozen voor de naaamgeving van het thema (pesterij of bullying). Net als het geval is met “discriminatie op de werkvloer”, wordt bijvoorbeeld gesproken over “pesterij op school”, waarbij de pesterij het probleem is en de “school” een term is voor een ieder daar aanwezig.
Integratiebeleid wordt anders opgedeeld. Dan gaat het over de integratie vam Turken of de integatie van Marokkanen, de integratie van buitenlanders in het algemeen, of de integratie van Moslims en zo voorts. Zou verstoting uit de maatschappij dan werkelijk helemaal geen rol spelen? Of moeten we die maatschappij gewoon niet als geheel zien? Tja, die mensen zijn nou eenmaal anders, toch? Of niet?
“De integratie is mislukt. Kijk bijvoorbeeld naar online racisme en naar discriminatie op grond van afkomst op de arbeids- of woningmarkt.” Dat is een listige uitspraak. Het begint met een noemer om de rest onder te vatten en dat verandert de zaak en dat wordt nietvgoes gemaakt door daarna te apreken over tweerichtingsverkeer. De onwil ligt niet bij de sollicitant of de woningzoeker en als zijn herkomst het probleem is, moeten we eerst eens nagaan wie dat bepaalt, en waarom.