Lieve mensen,
Toen ik een aantal weken geleden door de voorbereidingsgroep van deze dienst gevraagd werd om de overweging te doen, en in een mail eerst gepolst werd wat ik daar eigenlijk van vond, was mijn eerste reactie: “Ik wil dat wel doen, als jullie maar niet van mij verwachten dat ik ga zeggen dat God óók van homo’s houdt. Of zoiets ga zeggen als ‘Jij mag er ook zijn’. Daar ben ik helemaal klaar mee”(dit laatste schreef ik niet op). Het bleef toen even stil aan de andere kant van de e-mail. Tot er een vraag oppopte in de inbox: wat ga je dan wel vertellen? Ik heb tot dit moment geen antwoord gegeven op de e-mail. Hier sta ik. Ongeveer als Luther. Maar iets bescheidener. De vraag leidde wel tot een zelfonderzoek dat de afgelopen weken niet van mijn zijde week. Zelfs niet toen ik me een paar dagen strand veroorloofde, waar het zand te heet was, de zeespiegel glad, de branding opvallend afwezig en de badgasten Duits. Het was een Nederlands strand. Maar wij accepteren Duitsers. We zijn ruimdenkend.
Ik trok mij in de schaduw terug. En stelde mij de vraag waarom ik bijna allergisch reageer als er gezegd wordt dat God ook van homo’s houdt of als er tegen mij wordt gezegd dat ‘jij er ook mag zijn’. Het moet in het woordje ‘ook’ zitten was mijn conclusie. Want dat ‘ook’ veronderstelt een opvatting die mogelijk aan de zin vooraf is gegaan. En misschien wordt in die voorafgaande zin wel het tegenovergestelde beweerd of gesuggereerd. Zoiets van: “God houdt niet van homo’s, maar nu ik jou zo zie, bij nader inzien: houdt hij ook van jou.” Maar waarom zou hij niet van homo’s houden? Een Schepper die niet van zijn schepsel zou houden, dat is zoiets als een kunstenaar die zijn werk niet waardeert. Dat kan niet waar zijn. Dus daar was ik nogal snel uit. Hetzelfde gold die andere zin: uiteindelijk mag jij er ook zijn. Dat wordt alleen maar tegen mensen gezegd waarvan we in eerste instantie vinden dat ze er níet mogen zijn. Of waar we zo onze bedenkingen tegen hebben. Mensen die afwijken van de norm. Soms afwijken van de ideale norm. Mensen met een iets mindere schoonheid, maar dan wel weer vaak innerlijk mooi. Ook zo een troost die we elkaar toewerpen. Of mensen die veel minder gelikt en zelfstandig, ad rem, actief en individualistisch in het leven staan. Die mogen er natuurlijk ook zijn, maar de norm is toch wel dat je zelfstandig, actief, ad rem en individualistisch in het leven staat. We gedogen ze. In het ‘er ook mogen zijn’ of in de zin ‘God houdt ook van homo’s’ zit iets van dat gedogen. En gedogen is de ruimte die een meerderheid een minderheid wil toestaan. Het komt in allerlei constellaties voor. We gedogen softdrugs in dit land, we geven vluchtelingen een gedoogstatus. We gedogen in gradaties. Maar soms is een politieke meerderheid het gedogen moe. Dan klinken er ineens stoere woorden, als ‘ingrijpen’ en ‘handhaven’,’ normeren’. Waarom nog langer vluchtelingen gedogen die geen verblijfsstatus hebben hier? Waarom nog langer weigerambtenaren gedogen? Gedogen blijkt dan een uiterst onzekere ruimte te zijn waarbij een meerderheid een minderheid in zijn greep kan houden. En die minderheid kan zo maar de speelbal worden van verschuivende politieke opvattingen, van veranderende modes en voortjagende publieke opinies. Als je in de marges van het gedogen verkeert , kan je positie zwak zijn. Ook al zijn de homorechten in Nederland gewaarborgd, homo’s blijven kwetsbaar in dit spel van meerderheden en minderheden. En een samenleving waarin bij wet de zaken goed zijn geregeld is nog niet per definitie een samenleving waar het goed toeven is.
Deze overweging is een pleidooi om een verschuiving in het denken te maken. En niet langer te denken vanuit het mogen zijn, niet vanuit de acceptatie door een ander, maar vanuit het zijn. Niet vanuit de toestemming, ‘jij mag er ook zijn’, maar: ‘jij bent er’. De kerk heeft daarin oude papieren ook al weet ze deze niet altijd goed te gebruiken. Als een kind in deze ruimte wordt gedoopt en de naam voor het eerst klinkt en verbonden wordt met de Naam van God dan is daar de onvoorwaardelijke acceptatie van het nieuwe leven. Dat kan niet anders dan in dankbaarheid worden ontvangen. Het wekt de nieuwsgierigheid en voedt het verlangen te weten wat er van dit kind gaat worden. Het leert je kijken met verwachting. De vraag of dit kind er mag zijn komt niet in je op. Het is er. Het ritueel van de doop is zo ook een oefening in kijken. Het leren kijken met verbazing en verwachting.
Binnen dit kijken moeten we het lef hebben om af te zien van een houding van problematiseren. Toen ik zelf met mijn coming out verhaal kwam, meer dan vijfentwintig jaar geleden, en de angst en onzekerheid mij voortjoegen, was er de stem van een predikant die mij ontmoette in mijn angst. In deze ontmoeting klonk niet dat ik ‘er mocht zijn’. Nee, ik werd op mijn benen gezet en de predikant wees mij op de grond onder mijn voeten.
Deze overweging is een pleidooi om zó te leren kijken: met verwondering en verwachting. Maar het wil nog meer dan dat: Ik denk dat we iets anders kunnen doen met de diversiteit die uit al die mensen voortkomt. Gisteren bij de Canal Pride – hoe leuk ook – is het tonen van die diversiteit ook een beetje een demonstratie van onze tolerantie. Kijk eens hoe goed we het doen! En inderdaad landen als Rusland en Frankrijk kunnen een voorbeeld aan ons nemen. Maar voor je het weet is de diversiteit niet meer dan een hernieuwde indeling van de hokjes waarin wij elkaar weten te plaatsen. En het is moedig om jezelf op één van de boten te tonen, want je bent een makkelijk voorwerp van spot. ‘Leuk, we gaan weer homo’s kijken dit jaar, met het hele gezin.’ Of zoals één van mijn buren grapte afgelopen vrijdagavond: ‘Wie van ons trekt zijn latex pakje weer aan?’ Ik kon er niet echt om lachen. De diversiteit is kwetsbaar wanneer deze zich alleen maar toont en laat bekijken. Daar kan iets van voyeurisme insluipen. Ik zou dan ook een pleidooi willen voeren de diversiteit niet als eindpunt te zien, maar als beginpunt. Diversiteit als beginpunt waarin we elkaar uitdagen en bevragen. Het wordt tijd om elkaar in de ogen te kijken.
Dit dacht ik allemaal daar op het strand aan de zee. Nog steeds omringd door Duitsers. En ik weet niet of het het zand was dat mij wegvoerde naar dat verhaal van het volk Israel in de woestijn. Sowieso keer ik regelmatig terug naar dit verhaal, omdat ik het één van de mooiste verhalen in de Bijbel vind. Misschien wel omdat het zo weerbarstig is. Het vertelt van een grote onderneming, een volk op weg naar bevrijding en mensen die onderweg de moed en de hoop verliezen. Hoe houd je het ook vol: veertig jaar met alleen maar een verhaal over dat wat gaat komen. Veertig jaar je verplaatsen en het einde niet in zicht. Ook God heeft het moeilijk met deze reis. Het dreigt te escaleren in vernietiging en geweld. De mensen willen niet langer luisteren.
Maar juist in deze weerbarstige wereld bouwt Mozes een tent. En dan krijgt het verhaal tegenover alle ruwheid en geweld een ongekende intimiteit. God hult zich in een wolk en Mozes nadert zijn aanwezigheid. En spreekt tot Hem zoals je met een vriend praat. Hoe moet het verder met dit volk? De vraag is de inzet van het gesprek. ‘Als u niet met ons meegaat, als we niet iets van uw aangezicht zien, dan gaan we het niet redden’. Tastend wordt er gezocht naar het gezicht van God en even tastend zoekt God de mens. In die ontmoeting spiegelt de mens zich aan God, van wie wij niet méér weten dan dat er van hem gezegd wordt, dat Hij er is en zal zijn. Alleen in het samen zoeken kan er een nieuwe weg gevonden worden om te gaan. Alle grote woorden, ook die van het geweld zijn geweken en hebben plaats gemaakt voor de intimiteit van het moment, die uiterst kwetsbaar is, maar zich niet laat schaden. Hoe bereiken we het land van bevrijding?
Deze woorden herhalend zouden zo maar model kunnen zijn voor ons gesprek. Waar kom je vandaan en waar ga je naar toe? Wat draag je bij aan de wereld? Wordt de wereld er mooier van, rechtvaardiger, eerlijker? Wat zijn je talenten? Heb je ze verstopt of ga je ze eindelijk laten zien? En waarvan droom je? Hoe ziet het beloofde land er voor jou uit? Is dat ver weg of dichtbij? En: wie is God op die weg?
Op het strand werd ik aangesproken door een Duitse vrouw. Zij vertelde hoe mooi ze de omgeving vond, het polderlandschap achter de duinen, dat mij maar weinig kan bekoren. En dat de mensen zo aardig waren, so freundlich und nett. En ja, ook locker, vooral locker.. . Oh ja? dacht ik, zo kijk ik er helemaal niet meer naar. Ik liet het strand het strand, stapte op de fiets en reed door een ander landschap. Ook de mensen waren veranderd.
AMEN.
Ferdinand Borger is theoloog en theater- en programmamaker. Voor meer informatie: www.tradere.nl.
Vraag me niet waarom ik moet huilen na het lezen van deze indrukwekkende woorden, gevat in een overdenking die nog lang bij me zal blijven. Dank.
De reflectviering was buitengewoon inspirerend.
Hulde voor de overdending van Borger.
(ook de naam van de beste vroege Friese aardappel)
Ik kijk met nieuwe ogen de wereld in.
Gerben ( nog even voorzitter van de protestantse wijkgemeente Amstelveen Zuid, zie http://www.pwaz.nl)
Het stuk 2x gelezen, het zet je aan het denken!
Het woordje “ook” wat een impact dat heeft.
We moeten weer terug naar de basis! Niet het “ik” denken.