‘Ik was in een huis met heel veel kamers en verschillende trappen. Ik raakte in de war. Welke trap moest ik nemen? Het lukte me maar niet de ene kamer waar mijn bestemming lag, te bereiken.’
Het is stil. We drinken onze koffie.
‘En jij? Heb jij gedroomd?’
‘Ja. Ik kreeg een wit boek van je, met hard kaft. Ik zat achter in een volle kerk. Het boek legde ik op de stoel naast me. Op een gegeven moment werd ik naar voren gehaald. Om bij een of andere kwestie te helpen. Toen ik weer plaats wou nemen, achterin de kerk, was het witte boek weg. Niemand wist waar het was gebleven.’
Tijd voor een hap in een plak kruidenkoek.
‘Dus jij bent de weg kwijt en ik een boek. Dan zijn we allebei iets kwijt.’
‘Mooi is dat.’
De volgende dag, tweede paasdag, hebben we geen van beiden een herinnering aan onze dromen. Wel zo rustig. Het is prachtig lenteweer, geen wolkje aan de lucht, amper wind. Ideaal om naar ons volkstuintje te gaan en wat spitwerk te verrichten, de boontjes in te zaaien. Jij blijft thuis.
Er is niemand. Ik heb het rijk alleen. Precies wat ik gehoopt had. De fiets van onze jongste zoon, die bij ons gestald staat, zolang hij op reis is, zet ik tegen het gaas, dat de moestuintjes scheidt van het weiland, waar de blaarkoppen grazen. Voor ik kan zaaien, moet ik eerst nog spitten. De spade en de woelriek staan in het schuurtje, dat met een oude roestige sleutel te betreden is. Maar niet vanochtend. De sleutel wil niet draaien. Ook niet als ik extra kracht zet. Er is geen beweging in te krijgen. Ik ga er eens goed voor staan en start mijn slotoffensief. Pats! Sleutel doormidden. Ik houd de kop in mijn hand, de rest steekt nog in het slot.
Als ik weer thuis ben, kom ik mijn wederhelft tegen.
‘Ben je nu al terug?’
Ik leg uit wat er gebeurd is. Samen fietsen we gewapend met een tas vol gereedschap opnieuw naar onze tuin.
Pats, zegt de sleutel voor de tweede keer, als ik hem met de tang aan de praat probeer te krijgen. Nu is hij in drie stukken gebroken. De kop, de staaf en het sleutelgedeelte zelf, dat in het slot verdwenen is.
‘Witte zwanen, zwarte zwanen.
Wie gaat er mee naar engelland varen?’
Hoe ging het ook alweer verder? Kwam in dat kinderliedje niet ook een kapotte sleutel voor? We laten het afgesloten schuurtje een moment met rust. Eerst is het zaak in ons geheugen te graven. We worden echt ouder. Gelukkig is er, behalve wij, nog steeds niemand op de akkertjes. Op zo’n mooie dag als vandaag gaan mensen er op uit.
Engelland is gesloten.
De sleutel is gebroken.
Is er dan geen timmerman
die de sleutel maken kan?
Laat doorgaan, laat doorgaan.
Wie achter is moet voorgaan!
Ook zonder Google valt er nog van alles te vinden. De tekst staat in een boekje van Nico ter Linden: De geboorte van J.C. en andere kerstverhalen.
Wie wat bewaart, heeft wat! We mogen dan inmiddels drie dingen kwijt zijn, we zijn als kinderen zo blij met het liedje, dat we ooit zongen op het schoolplein. Eerst werd er een rij gevormd, die van boven door overhuivende in elkaar gestoken handen was afgedekt. Daar moest je doorheen, als je aan de beurt was, terwijl het liedje klonk, om in engelland te komen. Het land van de engelen. Het rijk waar alles goed en mooi en magisch was.
‘Maar waarom die zwanen dan? Vertelt Ter Linden dat ook?’
‘Als je geboren wordt, begeleiden, in de oude verhalen, niet alleen engelen je, maar ook de dieren. Ooievaars, vlinders, zwanen. En als je doodgaat, ben je net zomin alleen. Maar dan zijn de zwanen zwart.’
We besluiten dat het zo beschouwd op zijn minst ook een Paasverhaal zou kunnen zijn.
‘Als je je door die rij heen worstelde, ging je dood en werd je weer levend. Als was het een ritueel.’
‘De rij moest natuurlijk wel open zijn. Eerst opengemaakt worden.’
‘Daar was die sleutel voor nodig, die net als de onze kapot was.’
‘En ook niet meer te maken.’
‘Daar was die timmerman voor.’
’Met een beetje verbeelding kom je een heel eind.’
’Hij maakte het karwei af. De rij ging open. Dat heet samenwerking.
Voor de derde keer fietsen we naar ons moestuintje.
Het slot van het schuurtje laten we met rust. Met schroevendraaier en hamer, tikken we de pinnen uit de scharnieren. Het gaat verrassend gemakkelijk.
Vervolgens tillen we het vervallen gevaarte uit haar hengsels en zien haar tot onze grote vreugde tegelijk ook uit het slot vallen. We zijn gered!
De schop is weer beschikbaar. Er kan weer gewerkt worden. En gewoeld. Met de woelriek. De deur hebben we in een handomdraai weer op haar plek. Op slot hoeft ze niet meer, besluiten we. Is niet nodig.
Willen we in engelland komen, dat de aarde niet woest en leeg is, maar een prachtige tuin, dan beschikken we over een ingang die overal vrij toegankelijk is. Als we er oog voor hebben.