Het personalisme leefde als ideologie sterk in de naoorlogse jaren veertig. Het personalisme wil de persoon – dus niet het individu – centraal stellen. Een persoon staat niet als individu op zichzelf, maar is verweven met familie, vrienden, collega’s en buurtgenoten. Het personalisme, mede gebaseerd op de katholieke filosoof Maritain, keert zich tegen het van boven opgelegde collectivisme van het socialisme en verzet zich tevens tegen het naar egocentrisme neigende individualisme van het liberalisme. Het personalisme legde de nadruk op kleinschaligheid, buurtsolidariteit en persoonlijke betrokkenheid bij medemensen, natuur en schone kunsten.
Deze ideologie, stammend uit de jaren twintig en dertig ging na 1945 gelijk op met en overlapte deels de naoorlogse Doorbraakgedachte. Niet langer zou religie of ideologie door het zuilenstelsel bepalend moeten zijn voor een politieke partij, maar praktische sociaaleconomische punten waar meerdere maatschappelijke stromingen zich in zouden kunnen vinden. Die doorbraak is er in feite niet gekomen. De vooroorlogse socialistische partij, de SDAP, fuseerde met twee kleine partijtjes (een christelijke en een liberale) in de Partij van de Arbeid en dat was het dan; een mini-doorbraak dus.
Het personalisme, concreet uitgewerkt in de opbouw van de verzorgingsstaat, bleef echter overeind. De Partij van de Arbeid werkte samen met de Katholieke Volkspartij (KVP) in zogeheten rooms-rode coalities van 1946 tot 1958 broederlijk samen aan de opbouw van een sociaal rechtvaardige verzorgingsstaat. Jammer genoeg maakte de KVP daar in 1958 een einde aan toen de PvdA bij de verkiezingen een paar zetels won en de KVP er een aantal verloor. Veel politici van de KVP wilden nog wel doorgaan met samenwerken, maar de leiding van de Rooms Katholieke Kerk – het episcopaat – wilde voorkomen dat haar gelovigen steeds inniger samen optrokken met de sociaaldemocraten. Het gevolg was dat de KVP zich ging oriënteren op de liberalen met een reeks centrumrechtse coalities tot gevolg, met als linkse onderbreking het kabinet den Uyl (1973-1977).
Op dit ogenblik zie je een toenemende weerzin tegen het eenzijdige op persoonlijk economisch nut en winst gebaseerde liberalisme. Het plotsklapse omhoog schieten van de partij van Pieter Omzigt met zijn nadruk op kleinschaligheid, onderlinge betrokkenheid, en het laten meedenken en meepraten van mensen, geeft de toon aan. Maar ook de BBB praat over kleinschaligheid en noaberschap. En ook de nieuwe fractievoorzitter van het CDA, Henri Bontenbal, wil terug naar de oorspronkelijke christendemocratische waarden zoals de KVP in de opbouwjaren. De ChristenUnie stelt in haar verkiezingsprogramma dat zij het neoliberalisme uit het landsbestuur wil slopen en in de afgelopen decennia stemde zij consequent links als het om sociaaleconomische kwesties ging. Stap voor stap ontwikkelt zich een anti-liberale en een anti-rechtse koers.
Dat wil overigens niet zeggen dat al deze partijen en kiezers links worden of socialistisch, wel dat ze kiezen voor sociale waarden. Ik merk vanuit diverse ingangen die waarden in de volgende partijen.
Het CDA, ChristenUnie en de BBB zou je sociaal-conservatief kunnen noemen. PvdA-GroenLinks en de Partij voor de Dieren sociaal-progressief. De NCS van Omtzigt zit daar allicht tussenin. D66 is tenslotte sociaal liberaal.
Uitgaande van de peilingen komen deze partijen samen uit op 80 tot 85 zetels. Valt daar allicht een coalitie van te maken? En de SP is nu nog niet eens meegeteld.
Kortom: een heel andere regeringscoalitie dan we de afgelopen jaren gewend waren, zou kunnen werken aan de wederopbouw van een rechtvaardige, klimaatvriendelijke en leefbare samenleving. Maken we straks een trendbreuk mee: een omslag van neoliberalisme naar een beleid gebaseerd op sociaal personalisme?