Tijdspad
Om deze vraag te beantwoorden starten we vanuit de historische, culturele context. Jaap Goedegebuure promoveerde in 1981 met een diepgaande studie over het leven en werk van de Nederlandse dichter Hendrik Marsman. De titel luidde Op zoek naar een bezield verband. Het is ontleend aan twee versregels uit Marsmans dichtbundel Tempel en kruis die worden geciteerd op de eerste pagina van de thesis: ‘ik sta alleen, geen God of maatschappij / die mijn bestaan betrekt in een bezield verband.’ Tussen 1981 en 2015 liggen bijna 35 levensjaren en een eeuwwende. En nu is er Wit Licht, een boek dat handelt over poëzie en mystiek in de Nederlandse literatuur van 1890 tot nu. Dit uitgangspunt was al sluimerend aanwezig in Goedegebuures voorgaande werken. Nu is het de schakel tussen twaalf uiteenlopende poëzie essays. Het mystieke interpretatiekader wordt in een inleidend hoofdstuk uiteengezet en geïntroduceerd met een citaat uit een aan Herman Gorter toegeschreven, gefingeerd dagboekfragment: ‘diep in het hart van de taal leeft een wit licht’. De kernbetekenis van mystiek als middel voor zijn onderzoek vindt Goedegebuure in een beschrijving van de theoloog en godsdiensthistoricus Paul Tillich. Mystiek verwijst naar het wezenlijke, in deelname aan de ultieme werkelijkheid door innerlijke ervaring. Hoe komt het dat lyriek bemiddelt in een mystieke ervaring? Wat is de aard van de leesintensiteit die ons uitnodigt om de omringende werkelijkheid geconcentreerd vanuit het innerlijk te leren zien en ervaren? Immers, we kunnen onze eigen werkelijkheid volledig laten overspoelen door berichten die overal om ons heen zijn. Het kan zelfs zover gaan dat onze aandacht voor nabije geliefden tijdelijk oppervlakkig wordt doordat we volledig opgaan in wat mensen overkomt in andere continenten. Althans, zo vergaat het mij soms. Denk bijvoorbeeld aan de oorlog in Syrië, de bootvluchtelingen op de Middellandse zee, de terreuraanslagen in Frankrijk en de coupe in Turkije. Het zijn nieuwsberichten die 24 uur per dag beschikbaar zijn. De overvloed aan informatie dwingt ons om afgebakende keuzes te leren maken, te leren concentreren op wat voor een ieder van ons persoonlijk van belang is. Hoe draagt deze studie van Goedegebuure hiertoe bij? Ik ontdekte vier invalshoeken van waaruit Goedegebuure poëzie in een bezield verband aan de lezer laat verschijnen, uitgaande van Jonathan Cullers Theory of Lyric.
Engagement
In de eerste plaats nodigen de essays ons uit om deel te nemen, de leesactiviteit daadwerkelijk te ervaren en in de stilte van het leesmoment te onderzoeken wat er nu eigenlijk in een gedicht wordt gedeeld. Zo beschrijft Goedegebuure Herman Gorters leeservaring van de poëzie van collega dichteres Henriette van der Schalk. Ik citeer: ‘Dezelfde eerlijkheid van zeggen, kracht van emotie en eenvoud, die ik mij stel als idealen heb ik in jou gezien.’ Gorter heeft zich in de lezing laten meebewegen op de stem die spreekt uit Henriettes dichtregels. Beide verzetten zich tegen het eigenmachtige individualisme van tijdgenoten als Willem Kloos die genoeg meende te hebben aan een god in het diepst van zijn eigen gedachten. Goedegebuure laat zien dat voor Van der Schalk en Gorter mystiek nog een christelijke ondertoon had, losgekoppeld van het tijdelijke. Zo dicht Van der Schalk: ‘waar ’t eeuwige aanvangt en hemelse winden / met zachte streeling aardsche tranen drogen.’ Gorters mystiek krijgt de vorm van extase in een gedicht gewijd aan een hemelse bruid: ‘Maar gij zijt vol, / Uwe majesteit / Verlicht het Al / En ‘k ben in u.’ In hoeverre kunnen wij als lezers van de 21ste eeuw meevoelen en –denken in het dichtwerk van deze twee sensitivistische dichters. Welke rol spelen onze zintuiglijke indrukken nog in een samenleving waar zowel de ratio als virtualiteit steeds meer de boventoon voeren? Goedegebuure nodigt ons uit om vanuit sensitivistische poëziebeleving in een mystiek interpretatiekader een nieuwe balans te bewerkstelligen.
Dialoog
Ten tweede demonstreert Goedegebuure hoe krachtig poëzie niet alleen in de dichter zelf een appel doet op wat ten diepste van belang is. Ook de lezer wordt aangesproken en betrokken in beelden die een gedicht oproept. Lees bijvoorbeeld dit bekende kleengedichtje van Guido Gezelle:
Als de ziele luistert
spreekt het al een taal dat leeft,
’t lijzigste gefluister
ook een taal en teeken heeft:
blâren van de boomen
kouten met malkaar gezwind,
baren in de stroomen
klappen luide en welgezind,
wind en wee en wolken,
wegelen van Gods heiligen voet,
talen en vertolken
’t diep gedoken Woord zoo zoet…
als de ziele luistert!
Goedegebuure toont in zijn bespreking aan dat er een dialoog op gang komt tussen de diepste zielservaring van de dichter en die van de lezer. Dit credo laat een stem doorklinken vanuit de taal zelf in rechtstreekse verbinding met God, in het licht van intense natuurervaringen die Gezelle ervoer tijdens zijn wandelingen. Goedegebuure trekt deze lijn door naar gedichten van Paul van Ostaijen en Jan Hanlo. Overtuigende leesdemonstraties ontvouwen plaatsen waarin wij als poezielezers onze ziel kunnen spiegelen. In de woorden van Jan Hanlo: ‘opdat onze blik van oog tot oog / een star kabeltouw bindt / wegvalt van mij alle onwetendheid en onwaarde’.
Wie waakt ontwaakt in woordbegin
Ten derde toont Goedegebuure met het werk van Hans Faverey en C. O. Jellema aan dat de taal van poëzie een appèl doet op ons bewustzijn. Het gedicht is een ‘leesgebeurtenis’. De lezer concentreert zich hierop tijdens de activiteit van het lezen. Het gaat hier dus nog niet om de representatie van een gebeurtenis. Al lezend word je direct betrokken, de actie vindt plaats in het hier en nu, je concentreert je en belandt middenin een caleidoscoop van woordbeelden. De leeservaring ‘ontmantelt’ en breekt ingesleten waarnemingspatronen, manieren van denken en redeneren open. In een slotstrofe van een gedicht van Faverey staat: ‘Een wit paard is geen paard; / een ei heeft veren; / een hond kan een schaap zijn.’ Favereys dichtkracht ontregelt, demonstreert Goedegebuure, zoals het leven zelf soms leidt tot ontregeling. Poëzie wordt voor Faverey een aanwezige, aan de vergetelheid onttrokken wereld van vormen waarin we lezen ‘dat telkens ik het werd die het is / die ik ben’. Met de bespreking van Jellema’s gedicht ‘Beeldwoord’ laat Goedegebuure zien dat woorden ons waken markeren en van een geheel andere orde is dan de met beelden bevolkte slaap. Concentratie in poëzie geeft kracht om ons in haar talige wereld op te nemen en even te doen uitstijgen boven onze alledaagse individualiteit. Jellema dicht: ‘Wie waakt ontwaakt in woordbegin’.
Dan ben ik licht
Ten slotte ontvouwt Goedegebuure in een essay over islamitisch geïnspireerde mystiek hoe de leeservaring van poëzie zich verbindt met de stilte, een kracht die de ziel en het hart doet oplichten. De mentale ruis over alledaagse bezigheden stopt even om plaats te maken voor concentratie op de stem van het gedicht. Die opent een weg naar binnen. Zielsbesef dat hierdoor groeit, geeft een overstijgende ervaring aan de werkelijkheid van alledag en kan verwijzen naar verlangen tot eenwording met de goddelijke geliefde, zoals in een kwatrijn van Meister Eckhart: ‘Hij schiep de kaars die in het hart van ’t donker / Het masker oproept Zijner majesteit.’ De lezer wordt uitgenodigd om in het opgeroepen beeld van de kaars de blik naar binnen te richten, waar in de woorden van Goedegebuure ‘een goddelijke vonk gloeit die het beeld van God bezielt en levend houdt.
Nieuwe uitdagingen
Ook deze 21ste eeuw zit weer vol met uitdagingen, ecologisch, politiek, maatschappelijk en spiritueel. Wit Licht van Goedegebuure verschaft nieuwe manieren om ze in deze tijd te zien en te benaderen. In het perspectief van de mystiek ontvouwt poëzie innerlijke bronnen die we al bezitten maar nog niet bewust integreren. Geconcentreerd leren kijken door de ziels‘bril’ van dichters opent een weg tot persoonlijke transformatie. We raken in taalkracht van poëzie met ons innerlijk verbonden, bezield met een reservoir van nieuwe beelden die onze werkelijkheid vanuit een andere lichtinval benaderbaar maken. Het helpt ons in heroriënteren en in het aangaan van nieuwe uitdagingen. In de slotbeschouwing citeert Goedegebuure een gedicht van Arie Visser dat afsluit met ‘wil je in een ring de schepping kunnen zien / dan moet je het Hooglied kunnen dromen.’ Goedegebuure stelt dat Visser met de vermelding van dit oudtestamentische loflied op de liefde wenselijke bruggen slaat tussen het jodendom, het christendom en de islam. Hiermee bevat het een opdracht aan ons 21ste eeuwers: ‘liefhebbers van de poëzie die hoog en laag, eeuwigheid en moment, jou en mij verbindt en doorstraalt met wit licht.’ Dit mystieke perspectief van de lyriek van 1890 tot nu kan ons een richtlijn bieden in waar we vandaan komen en waar we heen willen en wie we willen worden, in bezielde verbanden. Voor iedere poëzielezer die met een open blik ìn de huidige maatschappij wil blijven ‘samen’leven is dit boek urgent.
Jaap Goedegebuure, Wit Licht Poëzie en mystiek in de Nederlandse literatuur van 1890 tot nu. Uitgeverij Vantilt, 2015.
Klik hier voor meer informatie.