Smedes hangt het ‘post-theïsme’ aan, zoals de meeste hedendaagse theologen dat volgens hem doen. Ze komen er dicht mee in de buurt van een religieus soort atheïsten, schrijft hij. Ook deze ‘religieus atheïsten’ moeten niks hebben van het idee van een ingrijpende persoonlijk god, maar bevroeden wel een diepere zin van het leven.

Deze diepere zin formuleren post-theïsten in abstracte bewoordingen. Hoog intellectueel balanceren zij op het slappe koord van een paradoxaal ‘geloof in een god die niet bestaat’. Dat levert af en toe pareltjes op. “Onze wetenschappelijke kennis is een eiland in een zee van mysterie” (Raymo). Spiritualiteit is “onze eindige verhouding tot het oneindige” (Comte-Sponville). “De kosmos leert zichzelf kennen via het menselijk bewustzijn” (Swijnenburg). En: “het goddelijk leven is in ons geïncarneerd, en wij zijn degenen die al het zware werk doen” (Caputo).

Post-theïsten wijzen het theïsme af vanwege zijn ongeloofwaardigheid. Door aanvallen van atheïsten tuigde het theïsme als theologische leer zich op met al te grote geloofsclaims. Maar de secularisatie sloeg ook toe in de theologie. Al minstens vijftig jaar waren voorgangers van post-theïsten, zoals in Nederland de gereformeerde theologen Kuitert en Wiersinga, bezig met het afschaffen van religieuze beelden die niet meer gelovig voor waar konden worden gehouden, zoals een persoonlijke god, goddelijk ingrijpen en een leven na de dood. Hun tegenwoordige post-theïstische opvolgers hebben vooral nog abstracte intellectuele beelden over, waarin zij alleen nog twijfelend zeggen te kunnen geloven.

Tegelijkertijd zien we onder atheïsten een trend om het dogmatisch beleden geloof in de uiteindelijke zinloosheid van het bestaan onbevredigend te vinden en liever twijfelend te gaan geloven in een diepere zin van het leven.

De twee voormalige uitersten naderden elkaar. Zo komt Smedes tot zijn centrale stelling: de tegenstelling tussen geloof en ongeloof heeft haar betekenis steeds meer verloren. Dit is voor hem niet alleen een constatering, het is ook zijn wens.

Smedes vindt theïsme ongeschikt voor de moderne westerling, en hij vindt het post-theïsme kennelijk zo succesvol dat hij spreekt van een ‘post-theïstisch tijdperk’, waarin ‘het dualisme tussen geloof en ongeloof oplost’, en waarin zo ruimte ontstaat voor een ‘post-seculiere maatschappij’, waarin iedereen vrij is religieus te zijn zonder als ongelovige of gelovige te worden weggezet.

Smedes ziet zijn post-theïsme echter niet als een van de vele smaken op religieus gebied. Theïsme is voor hem geen gelijkwaardig alternatief dat toevallig zijn smaak niet is. Het theïsme moet worden losgelaten om het afkeurenswaardige dualisme te kunnen doorbreken. Hij is dan ook kritisch over degenen die daar niet in meegaan. Hij vindt het ‘spijtig om te merken’ dat je ook mensen tegenkomt die ‘in de polarisatie tussen geloof en ongeloof vast blijven zitten’.

Nu is het echter maar de vraag of geloof en ongeloof werkelijk elkaars tegenpolen zijn. Weliswaar stonden christelijk geloof en atheïstisch ongeloof in een nog niet eens voorbije historische context pal tegenover elkaar. Maar als we geloof met de Van Dale benoemen als ‘het voor waar houden van iets dat je niet kunt weten’, dan ziet het atheïsme er opeens niet meer tegengesteld uit aan het theïsme als geloofssysteem. Religieus geloof en ongeloof zijn dan van dezelfde orde, namelijk voor waar gehouden meningen over iets transcendents – over wat achter de grens van het begrip ligt, maar dat wel belangrijk voor je is.

Hoewel Smedes stelt dat de tegenstelling geloof–ongeloof ten einde is, zitten hij en de post-theïsten er nog vast in gevangen – zoals alleen al blijkt uit de titel van zijn boek: God, iets of niets? Door twijfelend te laveren tussen geloof en ongeloof geven post-theïsten aan beide plausibiliteit. Daarmee de tegenstelling dus niet alleen minder groot makend, maar haar toch ook bevestigend.

Dat wringt op verschillende manieren. Post-theïsten geloven volgens Smedes dus op een andere manier dan de vroegere stellige, waardoor ze de tegenstelling zouden hebben overwonnen. Post-theïsten hebben volgens hem alleen nog een twijfelend geloof van ’tastend zoeken’. Voor hen is geloof alleen nog faith, vertrouwen, zonder belief, stelt hij. Alsof vertrouwen niet noodzakelijk ook voor waar houden veronderstelt. Smedes verwerpt echter de omschrijving van geloof als voor waar houden van iets dat je niet kunt weten. Hij noemt die vroeger voor traditionele christenen probleemloze omschrijving zelfs ‘anti-religieus’.

De post-theïstische zelfdefinitie als twijfelend gelovig klopt ook niet met de stelligheid waarmee tegelijkertijd in de onwaarheid van het theïsme wordt geloofd. In Smedes boek zoek je tevergeefs naar twijfels daarover.

Smedes probeert met zijn analyses over geloof niet alleen te beschrijven hoe ‘het post-theïstische tijdperk’ er uit ziet, maar ook hoe het er uit moét zien – terwijl hij theïstische theologen juist verwijt dat zij normatieve criteria voor geloof hanteerden.

Deed hij dat niet, dan had hij ook nooit zijn vorm van religiositeit als de beste gepresenteerd. Dan presenteerde hij zijn kale vorm van spiritualiteit niet als dé weg van de post-seculiere maatschappij. Daarbij vergetend dat de schoonheid ervan alleen kan worden geconsumeerd door een relatief kleine groep intellectuele fijnproevers. Het heeft een hoog intellectueel gehalte – precies wat hij het filosofische theïsme van de traditionele theologen kwalijk neemt. Tegelijkertijd haalt het post-theïsme heel beslist het hart uit de traditionele religie, namelijk de contact- of relatiebeleving. Post-theïsten proberen weliswaar een voor religie even typerend besef van transcendentie op te roepen, maar hoogstens impliceren ze daarbij alleen een abstracte notie van relatie, zoals in de vorm van een gevoel van verantwoordelijkheid voor de wereld. Post-theïsme is daardoor weliswaar hoog levensbeschouwelijk, maar alleen licht-religieus.

Waarschijnlijk zal deze post-theïstische religiositeit, dus zonder de beleving van een op de persoon betrokken transcendente werkelijkheid, nooit in staat zijn de harten van de mensen te veroveren. Veel theïstische religiositeit trekt alle registers open om een zo intens mogelijk gevoel aangesproken te worden op te roepen. Het post-theïstische belevingspotentieel is veel minder groot, en beleving is waar het de meeste mensen uiteindelijk om gaat.

Wie beweert dat het theïsme dood is in onze samenleving, heeft dan ook niet goed gekeken. Veel mensen cultiveren tegenwoordig een relatie met een veronderstelde, minder of meer gepersonifieerde macht. Ze doen dat alleen zonder geloof. Ze zijn ‘agelovig’, geloven zelfs niet meer zoals de post-theïsten dat God géén persoon is.

Het onderzoek God in Nederland 2006 leverde daar mooie, door Smedes ‘curieus’ genoemde voorbeelden voor. Tientallen procenten van de ‘ongelovig buitenkerkelijken’ blijken soms wel eens iets religieus te beleven. Ze beleven al te toevallig toeval, voelen zich aangesproken door een hogere macht en zoeken daar contact mee door te bidden. Ook binnen de kerken trof dit onderzoek mensen die niet geloofden maar wel God aanspreken en zich aangesproken voelen. Voor de gelovige Smedes is het een anomalie, waar hij dus niet verder op ingaat.

Gelovige post-theïsten en agelovige ’theïsten’ reageren beide op het sterk veranderende religieuze klimaat, maar op een tegenovergestelde manier. Post-theïsten gooien de meeste religieuze beelden weg maar niet het geloof, terwijl agelovigen het geloof weggooien, maar niet de beelden. Wie zelfs niet meer gelooft dat God niét bestaat, heeft de vrijheid te spelen met religieuze beelden, inclusief die van een persoonlijke god. Zolang ze maar kunnen inspireren. Zulke agelovige flirters met God zijn pas echt het geloof voorbij.

Koert van der Velde

Religiejournalist

Gepromoveerd op Flirten met God, religiositeit zonder geloof.
Profiel-pagina
Al 3 reacties — praat mee.