Moslimvluchtelingen in Nederland
De debatavond begint met de stelling “Christelijke vluchtelingen integreren nu eenmaal sneller dan moslimvluchtelingen en daarom moeten zij voorrang krijgen bij de opvang in West-Europa. Vluchtelingen die moslim zijn, kunnen beter in islamitische landen opgevangen worden.”
Imam Siddiqui neemt als eerste het woord en gelijk wordt duidelijk dat hij het niet eens is met deze stelling. “In de tijd van de Profeet, Vrede Zij Met Hem, hebben christenen gebeden in zijn moskee. Dat moslims niet zouden kunnen omgaan met andersdenkenden is dus niet waar. Zij kunnen net zo goed integreren als christelijke vluchtelingen. In wezen zijn zowel christelijke en islamitische vluchtelingen vluchtelingen, en we moeten deze mensen opvangen ongeacht hun geloof. Maar dat neemt natuurlijk niet weg dat vluchtelingen ook zelf de bereidheid moeten tonen om te integreren in Nederland.
Toch zouden ook rijke moslimlanden zoals Iran, Koeweit en Saoedi-Arabië hun verantwoordelijkheid moeten nemen in de opvang van vluchtelingen. Daardoor worden de vluchtelingen beter over de wereld verspreid waardoor de angst in Europa voor de grote vluchtelingenstroom zal afnemen.”
Vorthoven vult Siddiqui aan: “De problematiek in de opvangcentra voor vluchtelingen heeft niet zo zeer te maken met religie, als wel met de culturele achtergrond.” Naar die culturele en maatschappelijke verschillen moeten we kijken. Bovendien, stelt ze, is het volgens de Nederlandse grondwet verboden om onderscheid te maken tussen mensen op basis van geloof.
Nu mengt Aynan zich ook in het gesprek. “In Nederland hechten we erg aan onze normen en waarden. Deze moeten we echter veel beter communiceren. Als je duidelijk communiceert over wat je belangrijk vindt in een land, dan is het voor de ander makkelijker om hier naar te handelen.”
“Maar we moeten de problemen in opvangcentra die voortkomen uit de orthodox islamitische cultuur niet uit de weg gaan.” brengt mevrouw Hoogwerf in. Aynan is het duidelijk niet met haar eens: “Maar dat gedrag in de opvang centra heeft toch niets met religie te maken? Daarvan moet je gewoon zeggen: doe eens even normaal! Dit gaat om gedrag, niet om religie.”
Ajouaau nuanceert het standpunt van Aynan: “Gedragsproblemen hebben niet een directe relatie met religie, maar het heeft wel te maken met de invloed die een cultuur op religie heeft. Maar Aynan is het hier niet mee eens: “Is religie niet gewoon een culturele wet? De scheiding tussen religie en cultuur is voor mij iets heel abstracts.” Ajouaau denkt hier anders over: “Ik ben geen theoloog, maar voor mij is islam een levensweg, een talisman. Voor mij betekent het dat als bepaald gedrag niet tot de koran te herleiden is, het dan niet een onderdeel van islam is.”
Mevrouw Hoogwerf kan zich totaal niet vinden in het standpunt van Ajouaau en Aynan. Volgens haar ligt de kern van grensoverschrijdend gedrag wel degelijk in islam. Maar ook mevrouw Vorthoven sluit zich aan bij Ajouaau en Aynan: “Islam heeft niets te maken met dit slechte gedrag, maar we moeten absoluut niet ontkennen dat er wel gedragsproblemen aanwezig zijn bij moslims. We moeten deze benoemen en ze vervolgens ook oplossen. Slecht gedrag moet worden afgekeurd, ook vanuit islam. Iedereen moet hierin zijn verantwoordelijkheid nemen. Ook wij moslims moeten de hand in eigen boezen steken.”
Hiermee eindigde de eerste debatronde. Een ronde die begon met de vraag of christelijke vluchtelingen in West-Europa opgevangen moeten worden en islamitische vluchtelingen in het Midden-Oosten, maar die eindigde met een discussie over de oorsprong van grensoverschrijdend gedrag. Duidelijk is geworden dat we geen onderscheid moeten maken tussen vluchtelingen op basis van hun geloof en dat de kern van grensoverschrijdend gedrag eerder in de cultuur en samenleving gezocht moet worden dan in het geloof.
Is Nederland islamofoob?
De tweede debatstelling is een controversiële en die werd dan ook gelijk genuanceerd. Vorthoven nam hiertoe het initiatief: “Europees gezien scoort Nederland hoog op islamofobe incidenten. Maar wat verstaan we onder de term “islamofobie”? Niet iedereen die kritiek heeft op islam moeten we bestempelen als islamofoob of racist. We moeten het hebben over het feit dat er gediscrimineerd wordt in Nederland, terwijl dit bij de grondwet verboden is. Discriminatie kunnen we gewoon niet accepteren. Maar hoe groot dit discriminatieprobleem is, weten we niet goed, omdat incidenten niet door iedereen gemeld worden. Het is dus onzin om te zeggen dat heel Nederland islamofoob is. In brede zin zijn Nederlanders gewoon hele open en aardige mensen.”
Hoogwerf vult aan: “Islamofobie is vooral een modewoord. Veel te veel incidenten worden geschaard onder islamofobie. We moeten echt oppassen dat we hier niet zo ver in gaan dat mensen zich onveilig of ongewenst gaan voelen.”
“In Nederland is er zeker een soort geestelijk spasme aanwezig als het gaat over islam” zegt Aynan, “maar ook islam is doorspekt van idiote fobieën. Er is van alles verboden of juist verplicht gesteld. Ik vind dit zeer problematisch. Door mensen te indoctrineren met deze rare ideeën, gaan zij echt geloven dat dat wat in de islam gezegd wordt, de enige waarheid is.”
Maar we kunnen niet zeggen dat Nederland islamofoob is, stelt Siddiqui, “er heerst echter wel angst voor islam. Zo heb ik bijvoorbeeld ervaren dat als mensen er achter komen dat ik imam ben, ze vaak maken dat ze weg komen. De vraag is hoe we deze gedachtegang van de gemiddelde Nederlander kunnen veranderen. Volgens mij moeten we vooral in gesprek gaan met elkaar. Er moet niet alleen over moslims gesproken worden, maar ook met moslims. Stel elkaar vragen en leer elkaar kennen!”
Kortom, de stelling “Nederland is islamofoob” wordt weerlegd, maar dat neemt niet weg dat er wel degelijk een angst tegen islam heerst. Aan ons de uitdaging om die angst te overwinnen.
Moeten we in gesprek blijven met radicale moslims of imams, ook als zij sympathiseren met geweld?
In de derde debatronde, waarin gediscussieerd wordt over de vraag of we in gesprek moeten blijven met radicale moslims of imams ook als ze sympathiseren met geweld, neemt Ajouaau het woord. Zij is een groot voorstander van de dialoog, “maar ik denk dat radicalen niet zo snel met mij het gesprek aan willen gaan omdat ik niet het standaard uiterlijk heb van een vrome moslima.” Je kunt dus zelf wel de dialoog willen, maar als de andere partij daar niet aan mee wil doen, houdt het op.
Er is echter ook een andere kant aan het verhaal. Waarom reizen jongeren die hier geboren en getogen zijn, af naar Syrië? Het is een worsteling voor moslimjongeren te leven in een samenleving waarin je gedoogd wordt. De mantra die door hun hoofd speelt is: je bent niet goed genoeg. Heeft de samenleving genoeg gedaan om met hen in gesprek te gaan?
Aynan stelt echter dat jongeren zich tegen een dergelijke samenleving kunnen weren als ze veel kennis hebben van de geschiedenis van hun voorouders. “Alleen dan kan je denken als je geconfronteerd wordt met discriminerende opmerkingen: jij weet werkelijk niet waarover je het hebt, ik ben mij bewust van mijn rijke culturele achtergrond. Alleen dan kan je iemand van repliek dienen in een confrontatie.”
Daarnaast is de stelling minder relevant volgens Aynan dan de anderen denken, omdat de rol van de imam in Nederland erg overschat wordt. “Men is hier gewend dat de priester of dominee de ‘spokesman’ van de gemeenschap is. De kerk in Nederland staat midden in het dorp, maar in Marokko is dit helemaal niet het geval. De moskee stond traditioneel altijd aan de rand van het dorp. De imam was iemand die zich met geestelijke zaken bezighield en niet met aardse zaken. Hij werd nooit vanuit de gemeenschap aangesteld, maar kwam altijd van buitenaf. In Nederland werd de imam een heel andere positie toegeschoven. Nederlanders denken dat de imam die zij op tv zien, spreekt namens alle Marokkanen. Maar dat is helemaal niet het geval, zijn rol is zeer gering. Wij Marokkanen lachen om imams!”
Mevrouw Hoogwerf is het met deze relativering echter niet eens. “Er zijn in Nederland wel degelijk imams die geld komen ronselen voor de strijd in Syrië.”
Het laatste woord in deze debatronde is aan mevrouw Vorthoven: “Vrijheid van meningsuiting hebben we niet voor de mensen waar we het al mee eens zijn. Deze hebben we voor de meningen waar we moeite mee hebben. Radicalisering gedijt bij isolement. De groep die vatbaar is voor radicalisering kunnen we alleen daar vanaf houden door met ze in gesprek te blijven.”
Verdeeldheid in Nederland
In de laatste debatronde legt Ullah, de debatleider, aan de panelleden de vraag voor wat de politiek kan doen aan de verdeeldheid in Nederland. Mevrouw Hoogwerf neemt als eerste het woord.
“Ja, de politiek kan hier iets in betekenen en moet dit ook doen. Zij moet uitdragen dat discriminatie verwerpelijk is en we moeten er absoluut tegen optreden. Maar aan de andere kant moeten we ook een keertje af van de eeuwige slachtoffer rol van moslims.”
Ayouaau is het met Hoogwerf eens dat discriminatie benoemd moet worden, maar ze keert zich af van Hoogwerfs stelling dat moslims op moeten houden de slachtofferrol te spelen. “Discriminatie is geen fabeltje. Het is een belangrijke reden waardoor men niet volledig kan meedraaien en men zich niet thuis kan voelen in deze samenleving. Maar op het moment dat moslims dit benoemen, dan krijgen ze de slachtofferrol toegewezen. Ik voel me geen slachtoffer.”
“Ik ontken ook niet dat er slachtoffers zijn van discriminatie,” reageert Hoogwerf. “We moeten hen helpen zich weerbaar te maken.” Hierop krijgt ze kritiek vanuit de zaal. Het publiek wijst Hoogwerf erop dat het in de politiek niet alleen gaat om benoemen en uitdragen, maar dat de politiek ook een daadwerkelijke rol heeft te vervullen in het maatschappelijk discours. Zij moet beantwoorden hoe er over alle Nederlanders wordt gesproken.
Zo wordt de overstap gemaakt naar het probleem dat kleeft aan de term ‘integratie’. Dit woord suggereert een statische route langs een begin en eindpunt die iedereen moet doorlopen die wil deelnemen aan onze maatschappij. Daarbij is er geen ruimte voor de individuele achtergrond.
Mevrouw Hoogwerf kijkt er toch anders tegenaan, dan het publiek: “Het actieve aspect van integratie is voor mij heel belangrijk. De segregatie in de samenleving die we nog steeds zien, daar moeten we vanaf. Het gaat om participatie.”
Maar voordat we tot participatie kunnen komen, moet er eerst een ontmoeting zijn met de ander. En die ontmoeting kan er alleen zijn als je geïnteresseerd bent in de ander. En dat gaat niet vanzelf, zoals iemand in het publiek opmerkt. Daar is educatie voor nodig. Vorthoven sluit bij dit standpunt vanuit het publiek aan en vult aan: “Over ontmoeting en dialoog wordt vaak gedaan alsof het soft is, maar zo is het niet. Het is keihard werken! We zijn hier in Rotterdam en daar zeggen we: geen woorden, maar daden. Ik zou willen zeggen: iets meer woorden naast de daden.”
Aynan is hier blij mee. Hij heeft het gevoel dat hij zijn kritische woorden over islam vandaag de dag weer veilig kan uitspreken. “Rond de eeuwwisseling zou ik hiervoor zowel door de Nederlandse samenleving als door de islamitische achterban worden uitgekotst. We zijn op de goede weg.”
Het laatste woord deze avond is aan Siddiqui: “Het heersende negatieve beeld over islam begrijp ik wel als je kijkt naar wat de media er allemaal over laat zien. Hier tegenover wil ik als imam heel graag de positieve kant van mijn religie tonen, maar Nederland moet mij hiervoor dan wel de ruimte bieden.”
Ik denk dat men elkaar vanavond zeker deze ruimte gunde. Ik ben het eens met Asis dat we blij kunnen zijn dat in het debat iedereen zijn mening kon geven over een onderwerp dat zo gevoelig ligt in de wereld. Laten we een voorbeeld nemen aan de openheid van debatten als deze en dit doortrekken naar het leven van alledag. Laten we elkaar vertellen hoe we over elkaar denken, maar laten we ook leren van elkaars leefwerelden.