Niet doen, stribbelt mijn verstand tegen wanneer Tahir me uitdaagt voor een potje schaken. Maar ik zeg toch ja, zoals ik altijd ja zeg op voorstellen die me uitdagen. Halsoverkop erin.
Schaken kan ik overigens best. Ik deed het als kind, zat zelfs kort op schaakles. Later speelde ik tegen mijn vader. Ik herinner me avonden met het schaakbord tussen ons in op de stenen verhoging voor onze open haard. Zijn rimpels dieper door het licht van het vuur van opzij, en dan heel serieus doen over een zet, terwijl: wat wisten we er eigenlijk van?
Heel even schiet het door mijn hoofd: wat als ik win van deze Turkse man? De aardige, eloquente Tahir, ambitieus, maar ook ongeduldig, drammerig soms. Trots, de man die – wanneer ik iemand een vraag stel – altijd met een gebaar of geluid laat weten dat hij het antwoord op mijn vraag al kent. Vanaf dag één in Nederland las hij twee romans per week en ook lesboeken verslond hij alsof het niets was.
Ook in schaken schijnt hij heel goed te zijn. In Deventer deed hij al mee met een toernooi. Zesde werd hij, van ik weet niet hoeveel honderden mensen.
Maar daar probeer ik niet aan te denken. Het maakt niet uit wat er gebeurt, gewoon leuk een potje schaak, plezier maken, niet moeilijk over doen. We gaan zitten. We pakken een bord.
Ik mag beginnen.
Nee, hij laat mij beginnen, want hij kiest heel bewust zwart.
Noem het galant of een vorm van machtsvertoon – dames gaan voor, of: begin jij maar, meisje.
Mij het gevoel geven dat ik een voorsprong heb.
Ik schuif mijn pion naar voren. Ik doe mee zoals ik altijd heb meegedaan. Sportief, blijmoedig.
Pion van zijn kant naar mij toe. Daarna nog een paar over en weer, een loper die groots schuin het bord oversteekt, paarden die losbreken en tien minuten later hebben we twee legers aan stukken tegenover elkaar staan, strakgespannen als elektriciteit.
Steeds meer mannen verzamelen zich rond onze tafel aan zijn kant. Ze praten fanatiek Arabisch en Turks. Harde en diepe ‘g’-klanken, goed articuleren betekent spugen.
Ik kijk naar de man tegenover me. De oudste in mijn klas, grijs en gedistingeerd. Ik vond hem meteen al charmant. Niet alleen vanwege zijn liefde voor schaken herinnerde hij me aan mijn vader, ook vanwege dat wijze en diplomatieke. Hoe hij aan tafel zat ook, schuin weggedraaid met een arm losjes leunend, een open, grote hand op zijn dijbeen en zijn gezicht naar mij gericht, vol begripvolle aandacht.
Nu is er fanatisme over dat gezicht gegleden. Hij valt aan. Loper weg, mijn pionnenrij uitgedund. Ik val ook aan, hij rokeert. Ik rokeer dan ook, altijd de volger – zijn koningin glijdt gracieus over het geblokte zwart-wit.
Hij was docent aan de universiteit, Engels. Meer dan twintig jaar, nadat hij ook al ruim twintig jaar politicologie had gegeven. Een volle carrière, langer dan ik oud ben. Politiek behoorlijk tegendraads ook – daarom ook opgepakt, de bak in gedraaid. Moedig, dus. Een begenadigd verteller is hij ook, verhalen van Hodja schudde hij tijdens de lessen zo uit zijn mouw. Twee slimme zoons, een studerend in Istanbul, de ander in Antalya. Als Tahir in Turkije was gebleven, wat hij natuurlijk graag had gewild, dan kon dat niet in vrijheid, moest dat in de gevangenis.
Hij zit met gebogen hoofd tussen zijn schouders. Diep in het spel nu. Geen oogcontact is er meer, wel: concentratie, strategie. Tak, tak, tak klinkt het ivoor, mijn bemanning valt stuk voor stuk weg.
Ik denk terug aan zijn eerste dag op school, hij had net een boek uitgelezen. Sonny Boy. Met maar één zin had hij geworsteld. Die stond op de laatste pagina.
‘Wat betekent: het was een rare streek van het lot?’
Ik legde uit. ‘Lot’ is ‘fate’, maar rare streek – daar kwam ik niet goed uit. Iedere Engelse vertaling schoot wat mij betreft te kort. ‘Prank’ dekte de lading niet: streek is sluwer, doordachter. Ook ’trick’ had een te huiselijke, gezellige bijklank, als een goocheltrucje.
‘A strange trick of fate,’ zei ik, met een gevoel van onvoldaanheid.
‘Nee’, zei hij, ‘dat is het niet.’
Een haag van mannen groeit boven hem uit. Waar zijn de vrouwen? Arabische vrouwen, mooie, lekker ruikende, heetgebakerde, breedgebarende vrouwen om mij te steunen.
Ik sla zijn toren. Omdat ik kort extatisch ben, zie ik te laat dat hij mij dit overwinninkje schonk als afleidingsmanoeuvre.
Het verhaal is al uitgeschreven. Ik zie het. Eén zet en ik sta schaakmat. Is dat niet een rare streek van het lot – dat ik dit potje speel met deze man: klaar voor zijn pensioen en nog twintig gelukkige oudemannenjaren met familie, maar toch hier, in zijn eentje in Nederland.
Hij kijkt me recht aan met zijn hand boven zijn koningin met glimmers van triomf in zijn ogen.
Iedereen aan boord is de eerste voorinburgeringsschool van Nederland. Een plek waar vluchtelingen – met of zonder status – nog vóór hun inburgering kennis kunnen maken met onze taal, cultuur en alles wat daarbij komt kijken. Een multidisciplinair programma van vier dagen per week bereidt de deelnemers voor op hun inburgeringstraject en een baan boven uitkeringsniveau. Het programma richt zich op meedoen, zelfredzaamheid, taalverwerving in de klas én in de praktijk, werknemersvaardigheden, de Nederlandse normen en waarden, aandacht voor (en het verhogen van) psychisch welzijn, integratieactiviteiten in de praktijk (de stad leren kennen, museumbezoek, werken in de moestuin) en sport. Lees hier meer en lees het interview met initiatiefnemers Sanne Terlouw en Laura Faber dat eerder op NieuwWij.nl verscheen.