‘J e kreeg een doodskist om je heen.
Je schopt het deksel los
en staat op tintelende voeten.
Een hand trekt je de afgrond uit.’
‘Morgen’, zo heet het gedicht waarmee Huub Oosterhuis de bundel Die wij denken opent. In vier korte regels schept hij een sfeer van beklemming, verwarring én stoutmoedige hoop. De weigering zich neer te leggen bij wat onvermijdelijk lijkt, is in deze bundel op iedere pagina voelbaar.
Huub Oosterhuis behoeft geen introductie. Indrukwekkend is zijn oeuvre waaraan nu deze nieuwe gedichten zijn toegevoegd. Met zijn bijna 85 jaar is hij als dichter uitgegroeid tot een icoon die me doet denken aan Leonard Cohen. Beiden weten vanuit hun religieuze achtergrond het levensgevoel en de grote vragen van onze tijd zo te verklanken dat ze ook over de grenzen van geloof en ongeloof heen weten te raken. Wars van dogmatiek en regels bereiken ze in hun teksten een omgang met God of het goddelijke, die ongehoord vrijpostig lijkt, maar bij nader inzien intiem en ontwapenend kwetsbaar blijkt te zijn.
Een recensie schrijven over een delicate bundel als Die wij denken, waarmee recht gedaan wordt aan de gelaagdheid en intensiteit van de gedichten is een schier onmogelijke opgave. “Recenseer je mij, wie recenseer je dan?” Ik kan moeilijk anders dan aangeven wat enkele woorden bij mij teweegbrengen, in de hoop dat de lezer nieuwsgierig wordt naar wat ze in hem of haar zullen oproepen en zichtbaar maken.
Alleen al de eerste vier regels laten mijn denken ontploffen. Brokstukken van opgeroepen beelden vliegen in slow motion alle kanten uit en in de scherven ontwaar ik onder meer ‘God in fragmenten’ van Jacques Pohier, die evenals Oosterhuis aanvoelde dat er andere woorden voor God moeten worden gevonden, willen we haar nog verstaanbaar kunnen verklanken.
‘Je kreeg een doodskist om je heen’ is de opmaat van een paasgedicht. Maar hoe anders dan het geruststellend bekende van graven die openbreken terwijl ‘de bazuinen klinken uit de hoogte links en rechts’. Want deze doodskist is misschien ook de kist van waarheden waarin we gevangen zitten, van starre dogmatiek die het leven beknot en verstikt.
‘Je schopt het deksel los en staat op tintelende voeten.’ Het is geen gelovige die in deemoed opstaat, maar een opstandeling die het deksel los schopt – alsof de kist een heilig huisje is waar hij in gevangen was en hij het nu eindelijk aandurft zich ervan te bevrijden. Wie is deze schoppende opstandige? Is het de dichter zelf? Is het Jezus, de levende? Is het de Eeuwige die wij vastgezet hadden in onze opvattingen?
‘Een hand trekt je de afgrond uit.’ Licht hier toch weer de verlossing op van bovenaf? Of is het de mens die, zoals Etty Hillesum, God opgraaft in haar eigen wezen, om hem te koesteren en zichtbaar te maken? Of is het allebei en tegelijkertijd waar?
Een soortgelijke dubbelheid klinkt door in de titel Die wij denken, die bij mij Kuiterts adagium ‘Alles over boven komt van beneden’ oproept. Ook gedichten zijn menselijke gedachten – hoezeer we ze ook als goddelijk kunnen ervaren. En als gedachten blijven ze beperkt en voorlopig.
‘Hoogopgeleide denkers
weten dat hij niet bestaat
kom op, denk even na.’
(Uit ‘Aan de Zuidas’)
Ondertussen zijn menselijke gedachten maar al te vaak tot regels en wetten gemaakt waarin mensen worden opgesloten en waaraan ze zich bezeren. Oosterhuis weet daar alles van en schopte eerder 150 Psalmen vrij van dogmatische kluisters en vooringenomen leeswijzen. In Die wij denken doet hij dat met onder meer Augustinus.
Hoe beeldend en rijk de taal ook is die Oosterhuis hanteert en plooit, nergens sterft zijn poëzie in schoonheid of effectbejag. Ik vermoed dat dat komt doordat overal bewogenheid met de wereld voelbaar is. De achterflap presenteert deze nieuwe gedichten als ‘geestelijke oefeningen’ – een onmiskenbare verwijzing naar de oefeningen van Ignatius van Loyala, stichter van de orde van de Jezuïeten waarvan Oosterhuis in een vroeger leven deel uitmaakte. De geestelijke oefeningen die hij de lezer met Die wij denken aanbiedt, zijn oefeningen in waarachtige menselijkheid, die bij Oosterhuis nooit los van God verkrijgbaar is. Deel twee van de bundel kreeg dan ook als titel Die wij zijn.
Ondertussen loop ik de dichter wellicht al te lang voor de voeten met mijn gedachten en interpretaties. Met respect en verwondering laat ik hem graag zelf aan het woord:
Hier ben ik
Kerstavond 2016
Verschrikkelijk is de wereld.
Geen Jezus zal Aleppo redden
en zijn god
zwijgt zo diep in alle talen
dat het voelt alsof hij niet bestaat,
nooit heeft bestaan, niet kan, niet wil –
wat is er met mijn brein
dat ik hem steeds weer denk?
Er zal nooit, nergens
een begin van redding zijn
als niet tenminste één mens zegt
‘hier ben ik’
en ziende om zich heen
zoekt of er nóg een is, nog twee of drie
met vonken licht ‘hier ben ik’
in hun ogen.
In diepe nacht – geen ster te zien
geen engelzang te horen –
zullen wij gaan
om wat misschien nog kan,
te hopen valt, te redden is
één vluchtkindje kantje boord
voorgoed geboren.
Deze wereld: twee- of driemaal
niet te tellen naamloos velen
die ‘hier ben ik’ zijn
en doen wat moet gedaan’
Die wij denken is een bundel die je bij de strot grijpt, je oproept mens te zijn en je laat herademen omdat de angst overwonnen kan worden. Over de zwaarte en intensiteit van deze nieuwe gedichten ligt een zachte glans van blijdschap en vertrouwen. Oosterhuis’ vakmanschap staat buiten kijf en in deze bundel proef ik meer dan voorheen de vreugde van het kunnen spelen met taal, los van alles wat ooit bedacht en voorgeschreven is. Wat mij betreft mag Oosterhuis nog vele deksels losschoppen.
Vroeger “dacht” ik altijd dat een gedicht moest rijmen.
Bij Huub Oosterhuis blijkt overduidelijk dat dat geen voorwaarde is.
Hij maakt muziek en schildert met zijn woorden. Lees de woorden wakker en ze zingen. Kijk met je binnenogen en beelden verschijnen.
Mooi!
Sympathieke recensie, Dirk. Maar ik krijg het er een beetje benauwd van. Ik weet dat het vloeken is in de kerk, maar ik vraag hier de ruimte om niet mee te gaan in de knieval. Oosterhuis is mij te cerebraal en horizontaal. Ik mis altijd ‘net dat’ in zijn teksten wat mij troost. Mag dat?
Dag Wim, Natuurlijk mag dat – maar ik ervaar het dus anders en mijn ervaringen zijn natuurlijk voor niemand maatgevend. Het werk van Oosterhuis ervaar ik allerminst als cerebraal vanwege een enorme bewogenheid met het menselijk lijden en getob. Ook ervaar ik het niet als horizontaal daar God bij hem niet lost te denken is van de mens en omgekeerd – dat geeft zijn werk juist een enorme gelaagdheid. Troostend is voor mij de herkenning, én het perspectief op een zoveel rijkere beleving van het Leven zelf. Maar wanneer Oosterhuis dit niet bij je oproept en je het er benauwd van krijgt – lees dan vooral iets anders en laat mijn recensie voor wat ie is. Ik heb trouwens geen knieval gemaakt voor Oosterhuis maar oprecht beschreven hoe ik het lezen van zijn werk ervaar. Met warme groet, Dirk van de Glind
Prima hoor, Dirk. Dank voor je reactie. Argumenten overtuigen niet bij poëzie. Ben gewoon geen liefhebber, voelde daarvoor wat weinig ruimte in je recensie en wilde dat laten weten. Meer is het niet.
Mag mijn reactie ook, Wim?
Het gedicht heeft de treurige woorden van Jesaja, de voorzegging (nabeschouwing?) van de rampen, die het volk te wachten stonden (staan).
Da’s niet fijn!
En bij dat “éne vluchtkindje” kwam dat “andere (aangespoelde) vluchtkindje” meteen op mijn netvlies.
Ook heel pijnlijk!
Maar het gedicht wordt wèl hoopvol afgesloten. Toch?
(Zoals ook bij Jesaja de kommer en kwel niet het laatste woord heeft.)
-Dat “éne kindje” heeft het wèl gered en zal het elk jaar opnieuw redden!
-En… altijd weer zullen naamloze mensen zich geroepen voelen om anderen te helpen!
Misschien júíst die mensen die niet roepen: “Hier ben Ik!”, maar die er gewoon “zíjn.”
Wat een fantastische reactie Dirk ik voel hierdoor de echte vrijheid in m’n diepste vezels. Volgens mij is dat wat je geschreven hebt ook de bedoeling. Wij hoeven niet meer in hokjes te denken en te leven. Wij zijn uniek ieder voor zich en mogen de deksel van onze ‘doodskist’ lostrappen. We hoeven niet meer te accepteren om geknecht te worden. Wat kan die Huub Oosterhuis toch fijn schrijven. Zo…..dat onze ogen geopend mogen worden en onze oren horen.
Over Oosterhuis en zijn werk geen kwaad woord. Men moet echter wel zien: hij behoort tot een bevoorrechte elite met ’n gedegen religieuze katholieke opvoeding en vorming. Een deel van zijn lezers – vooral ouderen incl. o.g. – zullen dat (deels nog) met hem gemeen hebben, maar jongeren beslist niet meer. Hij zou om ook die jongeren aan te spreken m.i. dan wel dieper moeten graven in zijn eigen geestelijk-emotionele wording / ontwikkeling én die van Jezus c.s. dan hij tot nu toe helaas doet. Hij zou dan wellicht minder plechtstatig en dichterlijk gaan spreken, maar wel effectiever te werk kunnen gaan als begeesteraar van mensen indien hij de kernelementen van het menselijk / christelijk bekeringsproces weer heeft ontdekt en via training / toerusting toegankelijk gemaakt voor anderen. Laat mij een voorzet geven.
[reactie afgebroken door Red.]
Piet, dit gaan we niet meer doen: zulke lange reacties gaan we voortaan schrappen. Max 2 paragrafen en houd je bij de inhoud. Zie huisregels onderaan aan deze pagina.
Mijn zorg m.b.t. het hier gerecenseerde werk van Huub Oosterhuis is, dat het “slechts” een egodocument is. Zo’n werk heeft natuurlijk zijn eigen charme en verdienste, maar van een priester-dichter mag je meer verwachten, namelijk visie, vergezichten. Maar wat voor getuigenis – testament – geeft Oosterhuis hier de facto af? Ik vrees dat de gewaardeerde dichter niet meer gelooft in Jezus Christus, en ook niet meer in het getuigenis van de evangelist en briefschrijver Johannes, noch in het geloven van de apostel Paulus. Waar roept Oosterhuis nog toe op; geef de liefde voor Jezus en Zijn Blijde Boodschap maar op? Moeten we met de priester maar blijven dromen omdat dit het hoogst haalbare is? Waar blijft de evangelische oproep tot Bekering, Voortdurende herbronning, Zelfdisciplinering in denken én doen; voor aanhoudend Gebed, Meditatie en Contemplatie? Was en is dat nu allemaal uit de tijd en onzinnig? Heeft Jezus afgedaan?
Ik betreur die ’terugtrekkende beweging’ zeer. Ik blijf toch opteren voor echt geluk, welke gaat via het uittreden uit je zelf, uit je Ego, empathie, en het liefhebben van de voor ieder bereikbare God, Jezus, Maria enz., júist voor hen die sociaal en materieel arm zijn én zullen blijven: de weduwe, de wees, de gehandicapte, de kinderloze enz. Juist zij hebben er recht op te weten en te ervaren dat ze ondanks hun situatie geliefde kinderen van de Heer, van G’d zijn! Juist van Huub Oosterhuis had ik spirituele steun verwacht in deze richting.