Naima Lafrarchi is een onderwijskundige, juriste en leerkracht islamitische godsdienst uit Vlaanderen. Aan de Brusselse hogeschool Odisee deed ze onderzoek naar de religieuze opvoedidealen bij Vlaamse moslimouders en -jongeren. Tevens doceerde ze aan de Katholieke Universiteit Leuven waar ze meewerkte aan het opzetten van de Master Islamitische Theologie en Godsdienstwetenschappen. In Maakt religie een verschil? gaat Lafrarchi niet alleen uitgebreid in op wat islamitische pedagogiek inhoudt, maar ook op de Nederlandse en Vlaamse migratiegeschiedenis en de onderwijscontext.
Doelgroep onderwijs
Het zwaartepunt in het boek ligt vooral bij het onderwijs, wat het boek geschikt maakt voor mensen die werkzaam zijn in óf betrokken zijn bij het onderwijs, maar minder geschikt voor jeugdwerkers en islamitische ouders die met vragen zitten over de opvoeding van hun kinderen.
Het boek bestaat uit vier hoofdstukken die onafhankelijk van elkaar te lezen zijn. Het eerste hoofdstuk gaat over de Belgische en Nederlandse migratiecontext en over hoe het islamitisch onderwijs in België en Nederland is ontstaan en zich heeft ontwikkeld. Het tweede hoofdstuk gaat over de islamitische opvoedingsvisie en islamitisch onderwijs vanuit een normatief kader, gebaseerd op de onderwijstheorie van de 12e -eeuwse theoloog Al-Ghazali. Het derde hoofdstuk gaat over toegepaste islamitische pedagogie in het onderwijs en over hoe deze verbonden kan worden aan moderne godsdienstontwikkelingsmodellen. Lafrarchi laat ook zien hoe islamitische pedagogiek in het onderwijs onderdeel kan zijn van diversiteitsbeleid en verbonden kan worden aan burgerschapsvorming. In het vierde hoofdstuk laat Lafrarchi zien dat interlevensbeschouwelijke competenties die een onderdeel zijn van het curriculum in Vlaanderen, verbonden kunnen worden met de vakoverschrijdende eindtermen.
Lafrarchi pleit voor meer aandacht aan diversiteitsbeleid in scholen en lerarenopleidingen en geeft een krachtig betoog voor een integrale en transversale inbedding van levensbeschouwelijk onderwijs -waaronder islamitische godsdienstles – in het onderwijs. Het boek is toegankelijk geschreven en bevat tal van praktijkgerichte casussen. Na elk hoofdstuk volgt ook een heldere samenvatting met inspiratieve leerdoelstellingen dat het boek bruikbaar maakt voor gebruik in bijvoorbeeld lerarenopleidingen.
Islamitische pedagogiek begrijpen
Verwijzend naar Al-Ghazal stelt Lafrarchi vast dat de drie belangrijkste concepten in de islamitische pedagogiek tarbiyya (opvoeding), ta’dieb (gemanierdheid) en ta’liem (onderwijs) zijn. Drie begrippen die qua betekenis opvallend dichtbij de drie doelen van het onderwijs liggen zoals geformuleerd door de invloedrijke onderwijspedagoog Gert Biesta, namelijk persoonsvorming, socialisatie en kwalificatie.
Vertrekkend vanuit tarbiyya, ta’dieb en ta’liem legt Lafrarchi verbanden met burgerschapsonderwijs en vakoverschrijdende eindtermen. Het doel van islamitische opvoeding is volgens Lafrarchi “om kinderen op te voeden tot ‘verantwoordelijke’, praktiserende moslims die een goed gedrag hebben en hun kennis ten dienste stellen van de samenleving met het oog op het hiernamaals.” (p.98) En de islamitische levenswijze beschrijft Lafrarchi als “een levenswijze waarbij de cognitieve, sociale, fysieke en morele aspecten nauw met elkaar verbonden zijn, met het islamitische referentiekader als vertrekpunt.” (p.98)
Lafrarchi hamert erop dat de islamitische identiteit slechts een deelidentiteit is van moslims en dat moslims niet gereduceerd mogen worden tot het islamitische aspect van hun identiteit in onderwijs en opvoeding. Een moslim(kind) is net als ieder mens zoveel meer. Waar het boek in tekort schiet is dat Lafrarchi soms in het abstracte blijft hangen. Over wat bedoeld wordt met “goed gedrag” en “het islamitische referentiekader” lopen de meningen namelijk uiteen en het blijft na het lezen van het boek onduidelijk hoe de echt spannende vragen over islamitisch opvoeden in een westerse context zich verhouden tot “goed gedrag” en “islamitische referentiekader”. Zo komen onderwerpen als fysiek straffen, verboden liefdesrelaties, seksualiteit en seksuele diversiteit, het uitgaansleven, gemengd zwemmen en botsende waarden niet of nauwelijks aan bod.
Genderneutrale islam
Volgens Lafrarchi neigen steeds meer jonge moslimouders in het Westen bij de opvoeding van hun kinderen naar een universele genderneutrale islam die losgekoppeld is van de cultuur van het land van herkomst (p.106). Behalve dat Lafrarchi geen kritiek levert op het idee dat religie los van enige cultuur zou kunnen bestaan, vermeldt ze daarbij echter niet dat er naast deze progressieve trend onder jonge moslims ook een andere trend leeft. Namelijk die van het salafisme die ook islam claimt los te koppelen van cultuur maar dan beslist niet tot een universele genderneutrale islam, maar eerder tot een antiwesterse patriarchale islam komt.
Desalniettemin is het boek een goede gespreksstarter in de Nederlandse taal over een onderwerp waar nog niet veel over is gepubliceerd. Lafrarchi geeft een goede aanzet om verder na te denken over wat islamitische opvoeding betekent of zou kunnen betekenen in een Westerse context.
Boekgegevens
Naïma Lafrarchi, Maakt religie een verschil? Islamitische pedagogie beter begrijpen
Acco Leuven/Den Haag, 2017, 288 pagina’s
ISBN: 9789463442213
Op de school in de Amsterdamse volksbuurt, waar ik werkte, beperkte de islamitische opvoeding zich -in de tijd van de gezinshereniging- tot de koranschool (met de daarbij horende klappen) en de dreiging met “dē vuur”. Het woord “haram” was ongeveer het eerste Arabische woord dat ik leerde.
Ik had de indruk dat de ouders zelf geen idee hadden van de diepere waarden van hun geloof.
Het waren meest lieve, eenvoudige mensen. Na de aanvankelijke angst voor de westerse levenswijze, volgde de ontwikkeling. De derde en vierde generatie volgt nog wel de tradities van de islam en beschouw ik verder als “onze mensen.” Vooral de meisjes maken me blij en trots. De ontwikkeling van de jongens hobbelt er meest achteraan.
(Maar ja, zijn mannen niet overal ter wereld het grootste probleem? ? )
Een beetje meer ta’dieb (manieren) zou in ieder geval een goede vorm van integratie(maar dan andersom als gewoonlijk) op onze openbare en christelijke nlse scholen zijn. Het wordt steeds erger bij ons, ik heb er bijna iedere dag last van op terrassen en cafees. En de jonge moeders zeggen er helemaal niets meer van, als hun lievelingen schreeuwend en tegen stoelen en tafels opbotsend tekeer gaan. Ik zou wel eens in zo’n schoollokaal willen gaan kijken, hoe het daar is, nu zie ik die helaas alleen maar in TV series als de Luizenmoeder, daar valt het trouwens nog mee, want het gaat daarin vooral om de problemen van ouders en leerkrachten.