Grotenhuis wil daar niet in meegaan. In Van macht ontdaan een uitgebouwde versie van de lezing ‘Christianity and Society’ die hij in 2011 voor de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg hield, ontvouwt hij zijn visie. De verschillende hoofdstukken worden afgewisseld met enkele eerder verschenen columns van zijn hand.
Voor Grotenhuis heeft de katholieke traditie wel degelijk (nog) betekenis en hebben geloof en kerk iets te bieden. Om dat te ontdekken moeten we de institutionele blik op de kerk loslaten. De kerkelijke hoogtijdagen liggen voorgoed achter ons. Nostalgie gaat niet helpen, moeten we zelfs niet willen. In plaats daarvan moet de kerk zich afvragen wat haar eigenheid is in de huidige culturele omstandigheden.
Grotenhuis ziet de rol van de kerk als “contragewicht van een cultuur die zijn balans kwijt is (…) Geloven is een noodzakelijk tegenwicht in een maatschappelijk proces dat uiteindelijk de orde omkeert en de mens ondergeschikt maakt aan economie en technologie in plaats van dat deze beide de mens dienen” (p. 103). Zonder de verworvenheden van Verlichting en techniek te willen opgeven, stuiten we momenteel op de grenzen van een puur rationele en instrumentele benadering. Ook in een tijd van kerkverlating blijft de behoefte aan spirituele verdieping bestaan.
Juist de katholieke kerk, als traditionele volkskerk met haar wereldwijde presentie, heeft veel in huis om in nieuwe omstandigheden de maatschappelijke en culturele functie te vervullen. Ze moet zich niet terugtrekken (een heilige rest) maar zich juist op een nieuwe wijze engageren met de cultuur.
Grotenhuis poetst het begrip ‘aggiornamento’ (aanpassing), dat zo belangrijk was voor de vernieuwingsbeweging sinds het Tweede Vaticaanse Concilie, weer op. Dat is geen kritiekloze aanpassing, zoals de huidige kardinaal Eijk suggereert, maar het steeds weer zoeken naar betekenisvolle verbinding: “Dit boek is een pleidooi voor een nieuwe verbinding, in de overtuiging dat het geloof niet bedoeld is om los van de rest van het leven beleden en beleefd te worden. Als we ‘zout der aarde’ moeten zijn, dan kan dat alleen door op te gaan in de wereld en de geschiedenis, die Gods geschiedenis is” (p. 106).
Grotenhuis ontdekt nieuw de zeggingskracht van het door Paulus gebruikte begrip ‘de vrijheid van de kinderen Gods’: “de gelovige ervaring dat we onttrokken zijn aan de macht van het kwaad, aan zonde en dood. We zijn geen onkwetsbare mensen, maar in Christus is de doem van de machten van de duisternis doorbroken” (p. 107). Deze evangelische vrijheid staat tegenover de schijnvrijheid van de moderne mens die zich autonoom waant en in menselijke maakbaarheid gelooft. Dat “leidt uiteindelijk tot een antihumanisme. In het zicht daarvan is de verlossing in Christus een bevrijding voor de mondige mens. Hij hoeft niet op zoek naar de verlossing van zichzelf door zijn vernietiging: in Christus is ons gezegd dat wij al verlost zijn, dat we onze mondigheid mogen vieren vanuit de ervaring dat wij bevrijd zijn, dat we aanvaard zijn zoals we zijn” (p. 111).
Vanuit dit inhoudelijk centrum, waaieren de beschouwingen van Grotenhuis uit. Hij steekt daarmee dieper dan menige beschouwing over relevantieverlies van de kerk. De kerk heeft een boodschap. Ze heeft daar niet het alleenrecht op. Verbindingen met anderen zijn mogelijk en nodig. Maar dat kan pas gebeuren als we de institutionele kramp voorbij zijn.
De kerk is wezenlijk een ‘gemeenschap’. Daar begint het mee. “De kerk bestaat niet bij de gratie van haar functionaliteit, maar bij de gratie van haar relationaliteit”(p. 131). Vervolgens moet die gemeenschap wel georganiseerd worden. Het is belangrijk om onderscheid aan te brengen tussen de organisatie van de eigen gemeenschap en de zorg voor de dialoog met de samenleving. Maar beide zijn nodig.
Als geëngageerd lid van een Utrechtse parochie kan Grotenhuis het niet laten ook nog wat kritische noten te kraken over de reorganisatie in zijn bisdom en het afstoten van kerkgebouwen. Dat was niet nodig geweest, maar het tast de overtuigingskracht van zijn pleidooi niet aan.
Hij eindigt zijn aanstekelijk geschreven boekje met een zin die het geheel aardig samenvat: “Er is geen reden te denken dat de boodschap van verlossing en bevrijding overbodig is in een wereld die steeds meer gevangen is in ongelijkheid, in angst voor het vreemde en het krampachtig zoeken naar eigen verlossing. Bevrijd van het gewicht van eeuwen en de zwaarte van institutionele macht, ligt het nieuwe begin bij onszelf, in ons zeggen en doen, ons spreken en handelen” (p. 155).
Boekgegevens:
René Grotenhuis, Van macht ontdaan, Berne Media 2016, ISBN 978-90-8972-150-1
Klik hier voor meer informatie of om het boek te bestellen.