Dat lijkt logisch maar vanaf het ontstaan van de ontwikkelingshulp was er voortdurend een strijd tussen ontwikkelingsstrategen die wilde werken vanuit de belangen en wensen van de mensen in ontwikkelingslanden en degenen die vanuit Den Haag aangaven hoe er gewerkt moest worden.
Dat begon al in 1968 bij het internationale United Nations Conference on Trade and Development overleg tussen arme en rijke landen. Daar bleek dat arme landen helemaal niet zaten te wachten op hulp. Wat zij wilden was toegang voor hun exportproducten op de westerse markt. “Trade, not aid” was hun slogan. De rijke landen wilden daar echter niet aan en hielden vast aan hoge tariefmuren ter bescherming van hun eigen industrie en landbouw.
Hulp was wat er overbleef, maar maar ook die hulp was voor een groot deel gekoppeld aan de belangen van het bedrijfsleven. En ook het deel ideële hulp bleek controversieel. Er werd niet zozeer getwijfeld aan de intentie van de NGO’s maar wel aan de praktische uitwerking. Zo waren er nogal wat NGO’s die graag directief wilde bepalen aan welke criteria een project moest voldoen en op welke wijze het moest worden uitgevoerd. Dit schuurde al snel met de ideeën van lokale voorlieden en opbouwwerkers. Terwijl westerse donoren spraken over democratisering, vrouwenrechten, milieu en duurzaamheid, legden lokale werkers de nadruk op concrete zaken. Bijvoorbeeld de aanleg van riolering en waterleiding in de sloppenwijken, veiligheid, bestrijding jeugdwerkeloosheid en straatcriminaliteit. Dit inzicht brak geleidelijk door en steeds meer lokale voorlieden en opbouwerkers werken nu aan concrete maatschappelijke verbeteringen.
Marc Broere, schrijver van dit boek en hoofdredacteur van het ontwikkelingsbad Vice Versa, behoort tot de weinige journalisten die zich nog steeds concentreren op mondiale armoede. Tientallen jaren bezocht hij regelmatig projecten in Afrika, Azië en Latijns-Amerika en sprak daar uitvoerig met de lokale uitvoerders. Het boek geeft een verslag van al die gesprekken en geeft aandacht aan het positieve effect van door lokale mensen opgezette projecten.
Om enkele voorbeelden te noemen:
- In Kenia heeft Joseph Kihumba in de sloppenwijk waar hij zelf is opgegroeid, gestimuleerd door de Nederlandse ontwikkelingswerker Harrie Oostrom, een bioscoop opgezet waar je voor 5 eurocent een film kan bekijken, je kan ergens anders je mobiele telefoon opladen en schoolkinderen kunnen na schooltijden enige tijd gamen.
- Raphael Obonyo mobiliseert jongeren uit de sloppenwijk Korogocho in Kenia, om voor hun rechten op te komen. De jongeren werden namelijk vaak aangehouden voor niets en konden alleen tegen betaling weer vrij komen. Via demonstratie voor het politiebureau en het inschakelen van media maakte hij een einde aan deze misstand.
- Mohammad Sholikin, voormalig lepra-patiënt, gaat in Indonesië dorpen langs om voorlichting te geven. Hij vertelt dan dat lepra te genezen is en dat het onzin is om deze mensen weg te stoppen, zoals hem en anderen is overkomen
- Leah Eryenyu uit Oeganda werkt aan het versterken van vrouwelijk leiderschap. Zij moet opboksen tegen de gedachte dat de ondergeschikte positie van de vrouw een door God gewilde situatie is. Veel vrouwen denken dit nog steeds.

Dit zijn enkele voorbeelden maar zo staan er veel meer in dit boek.
Voor mensen die zich betrokken voelen bij de strijd tegen armoede en onderdrukking is dit een inspirerend en hoopvol boek.
In de epiloog geeft Broere nog een uiteenzetting van zijn project uit maart 2021. Het project onder de naam Vice Versa Global, is een journalistiek platform van jonge aankomende journalisten uit Afrika die gelegenheid krijgen artikelen over maatschappelijke thema’s in Afrika te schrijven en te publiceren op de website en het tijdschrift van Vice Versa. De negen jonge enthousiaste publicisten staan vol vreugde op de cover van het boek.
Marc Broere. De eerste Linies: Berichten van het ontwikkelingsfront. Vice Versa, 2021. 254 pagina’s. €24,50, te bestellen via www.viceversaonline.nl.