In zijn breed gepresenteerde nieuwste boek, De meeste mensen deugen, laat Rutger Bregman met tal van overtuigende voorbeelden zien, hoe inderdaad de menselijke neiging tot het goede doen veel sterker ontwikkeld is dan het omgekeerde. De perceptie is vaak anders, maar dat komt door de eenzijdige fixatie op slecht nieuws. Voortdurend wordt onze aandacht getrokken door een stroom van berichten over misdaden en ongelukken, waar de media gretig over berichten. Maar het nieuws gaat over de uitzonderingen, niet over de regel (p. 34).
Het is dus tijd voor een nieuw realisme, verkondigt Bregman met de nodige durf. Hij is sowieso niet vies van het grote gebaar. Zijn vuistdikke boek wordt gepresenteerd als ‘een nieuwe geschiedenis van de mens’; er is een keur van gezaghebbende personen opgetrommeld die met hun quote het boek van “het Nederlandse wonderkind van de nieuwe ideeën” (The Guardian) op de omslag aanprijzen. Dat we het maar niet zullen missen.
Neemt allemaal niet weg dat Bregman je inderdaad meesleept. Het boek leest als een trein en heeft een sterke overtuigingskracht. Dat komt ook omdat Bregman zijn centrale stelling in heldere hoofdstukken uitwerkt, die telkens inzetten bij een bijzondere geschiedenis. De journalistieke stijl, gekweekt bij en door zijn werk bij De Correspondent, geeft het boek vaart en maakt het lezen tot een boeiende en enthousiast makende ervaring.
Met verschillende voorbeelden uit de geschiedenis illustreert hij zijn punt. Bregman ontmythologiseert en passant enkele hardnekkige misverstanden. Beruchte experimenten van een halve eeuw geleden, in de toen nog jonge sociale psychologie blijken grotendeel gemanipuleerd te zijn. Zoals in Stanford Prison (California) waar proefpersonen die als bewakers waren aangesteld binnen een dag bereid waren tot extreem geweld tegen de hun toevertrouwde ‘gevangenen’. Het zou het bewijs zijn dat ieder mens tot de gruwelijkste dingen in staat is. Vergelijkbaar was de conclusie van het even beruchte onderzoek van Stanley Milgram, waar proefpersonen willekeurig werden ingedeeld als leraar of leerling, de leerlingen vragen moesten beantwoorden in een aparte ruimte en bij een fout antwoord een lichte stroomstoot toegediend kregen door de voor hen onzichtbare leraar, waarbij de kracht bij ieder volgend fout antwoord werd opgevoerd. De meeste ‘leraren’ waren bereid tot ver over de rode grens te gaan, hoewel ze ervoor werden gewaarschuwd. Conclusie: mensen blijken bereid tot het onmenselijke, als het hun wordt opgedragen.
Achteraf blijken deze onderzoeken aan allerlei kanten te rammelen. De wil om tot een bepaalde uitkomst te komen, was groter dan de trouw aan de eisen van wetenschappelijke zorgvuldigheid. Fascinerend om te lezen (181 – 223).

Bregman gaat op bezoek bij Jos de Blok, de man achter de succesvolle organisatie Buurtzorg, waar zorg wordt verleend zonder beklemmende regeltjes en een organisatie is opgebouwd zonder managementslaag. Hij laat zich in Roermond informeren over het succes van een school zonder lokalen, zonder huiswerk, zonder vakken, zonder cijfers en zonder klassen, waar de kinderen de baas zijn. De hamvraag is steeds: durven wij onze werknemers, onze kinderen de vrijheid te geven? (321 – 355).
Bregman wijdt een hoofdstuk aan Mandela, die met zijn charme een van zijn meest geharnaste tegenstander – Constand Viljoen – weet te overtuigen. Zijn geheim? Hij maakt contact, opereert vanuit vertrouwen en kiest ervoor het goede te zien in ieder mens (p. 429). Hij vertelt het verhaal van het Kerstfeest in de loopgraven van 1914 (437v). Het zijn bekende verhalen, maar als je het in de setting van Bregmans boek leest, vraag je je toch af waarom we ons daar niet méér door laten leiden. Is het in de never ending discussie over de mens geneigd tot het goede of tot het kwade, niet uiteindelijk een kwestie van welk perspectief je kiest?
Uiteraard gaat Bregman in op de moraal- filosofische discussie die al eeuwenlang het debat over de menselijke aard beheerst. Er is de hardnekkige vernis-theorie, die onze cultuur beschouwt als een dun laagje dat onze ware, natuurlijke, gewelddadige aard bedekt, maar ook daar plaatst hij zijn vraagtekens bij. Het lijkt eerder zo te zijn dat we als mensen begonnen zijn als invoelende, empathische groepswezens, met een gezond emotioneel begrip voor onze medemensen. De Homo Puppy. Als in de geschiedenis van de mensheid de landbouw zijn intrede doet, kantelt het mensbeeld. Sinds iemand op het idee kwam een stuk land te omheinen en er zijn eigendomsbord bij te plaatsen, is het misgegaan. De zondeval van de mens is het eigendom en de nieuwe gezagsverhoudingen die daardoor ontstaan, tussen heer en knecht.
Ondertussen leven wij in de westerse wereld met een mensbeeld dat sterk onder invloed heeft gestaan van een somber geloof dat de mens vooral zondig en schuldig is en geneigd tot alle kwaad. In seculiere vorm wordt dat bij Hobbes vertaald als de ene mens die voor de ander een wolf is, waarbij de wolf niet wordt gezien als het sociale dier dat hij is, maar als een bloeddorstig roofdier, dat terzijde. Een andere Verlichtingsfilosoof, Rousseau, oordeelde overigens een stuk positiever over de menselijke natuur. Dus zeg het maar, is je mensbeeld uiteindelijk een kwestie van keuze of smaak?
De mens blijft een raadselachtig wezen, in staat tot het meest verhevene en het meest verschrikkelijke. Waarbij het opmerkelijk blijft dat de aantrekkingskracht van het laatste vele malen groter is, vgl. onze fascinatie met slecht nieuws, rampen, ongelukken, geweld en misdaad.
Het is een oude wijsheid om dat dubbele karakter van de mens te erkennen, en om het ene te bestrijden door het andere te ontwikkelen. In de mens strijden twee wolven, de ene is slecht en boos, de ander rustig en liefdevol. Welke wolf het wint, hangt af van wie jij te eten geeft. In het begin van zijn boek (p. 31) haalt Bregman deze (Internet)anekdote aan – volgens mij is de bron Hans Keilson, In de ban van de tegenstander? – maar dat had evengoed de conclusie aan het eind kunnen zijn. In de epiloog geeft hij nog Tien Leefregels mee (waar kennen we dat van), zodat het op de valreep toch nog een zelfhulpboek lijkt te worden.
Doe er je voordeel mee. Een mooi, belangwekkend, inspirerend en in the end optimistisch boek. Het is immers zoveel leuker om iets positiefs te lezen.
Rutger Bregman, De meeste mensen deugen, De Correspondent, 2019, 521 pag.
Het valt mij op dat tegenwoordig mensen sociaal gedrag van mensen proberen te verklaren door naar het gedrag van dieren te kijken. Eigenlijk is dat opmerkelijk. De dieren zijn ook niet zo lief voor elkaar. Nog opmerkelijker is dat bij een verklaring van de socialiteit van mensen volkomen aan de taal voorbij wordt gegaan. In zijn beroemde boek Ich und Du wijst Martin Buber erop dat het dier bang is om te spreken. Het dier durft niet. Eigenlijk is dat meer een uitspraak over mensen. Mensen die niet met elkaar durven spreken blijven in de dierlijkheid steken. Taal is voor elkaar verantwoordelijkheid aanvaarden.
Eigenlijk heeft Rutger Bregman daarom met de titel van zijn boek De Meeste Mensen Deugen wel gelijk. Dat is niet omdat Rousseau gelijk heeft of Darwin. Door met elkaar te spreken durven mensen verbindingen met elkaar aan te gaan die hun eigen leven overstijgen. Verantwoordelijke mensen mogen elkaar wat kosten en dat brengt vrede. Daarom deugen mensen. Maar als mensen die al enigszins hebben leren spreken (= verantwoordelijkheid voor elkaar nemen, elkaar aankijken, liefhebben en rechtopgaan) vervolgens toch weer bang worden, worden ze vaak erger dan dieren. Ook dat is waar.
wat ik mis in het hele verhaal is dat de slechtheid van de mens kan gedijen bij de gratie van de toestemmende zwijgende massa die deugend slechte autoriteiten erkennen. Het stockholm syndroom is er een voorbeeld van. Het zit allemaal wat ingewikkelder in elkaar dan het boek schetst