Voorlopig geef ik Oegema het voordeel van de twijfel, maar als kritische noot rijst tijdens het lezen van De stille stem. Niet-weten als levenshouding mijn vermoeden dat hij wanhopig en met terugwerkende kracht het ietsisme van enige inhoud voorziet. Of dat hij ‘de tijdgeest’ – een nog gruwelijker woord – met zijn kerkvaders vult, die hij netjes in de inhoudsopgave over de hoofdstukken verdeelt. Een manco is dat hij deze figuren bekend veronderstelt en ze nauwelijks introduceert. Oegema heeft een stiltetheorie en zoekt intensief naar medeplichtigen. Met selectief citeren kom je dan een heel eind. Voor het Oegemak noem ik dat de Oegemachteloosheid. Ja, bij de doe-het-zelf-religies slaat bij mij soms de meligheid toe. Pretentieloos bloemlezen vind ik heerlijk, maar het moet geen zomerklooster worden.
Trouwens, nu ik tijdens het lezen van Oegema in een zekere humorologie terecht kom, krijg ik de neiging tot irritant categoriseren en realiseer ik mij dat de van God verlaten Nederlandse bureaucratie hem al heeft benoemd. In het WRR-rapport Geloven in het publieke domein wordt hij tot de ‘ongebonden spirituelen’ (heette eerst New Age) gerekend. ‘Ongebonden spiritualiteit’… mmm… heeft wel wat! Vandaar dat Nieuw Amsterdam hem als paperback uitgeeft. Genoeg… genoeg… eerst van de stilte genieten. (Hier is een stiltemoment ingelast.)
Nu dan de Oegemacht. Voor elke levenslange zoeker en zichzelf open denkend mens is het genieten in dit pretentieloze tuintje van stille stemmen. Wijze verstillende woorden die voor meerdere interpretaties vatbaar zijn en doen wegdromen. Er staan – zonder ironie – veel prachtige orch-ideeën in zijn boek. Hij begint meteen met een citaat van Roemi (pagina 7 als íe genummerd was geweest). Dat heb ik beter vertaald gelezen. Zelfs filosoof Jan Bor had moeite met de vertaling ervan. Maar de crux van het citaat werd door Bor beter vertaald: “Mijn plaats is geen plaats, een spoor zonder spoor.. Hij noemde een boekje over ‘ontmoetingen tussen wereldbeschouwingen daarom Mijn plaats is geen plaats. ‘Zou daar, op die plek die geen plek is en in die ruimte die geen ruimte is, een ontmoeting kunnen plaatsvinden?’ Vroeg Bor zich toen in zijn inleiding af. Een ontmoeting tussen vertegenwoordigers van bestaande levensbeschouwingen geeft meer houvast dan een verzameling pleklozen bij elkaar brengen op een plek die ook geen plek mag zijn. Ook al is die plek een boek en kan de schrijver als een scheppende god daarin zijn favoriete schepseltjes bij elkaar brengen. Daarom dienen we de beschaafde moed te prijzen waarmee Oegema zijn verlangen naar openheid onder woorden brengt.

Bij ons oordeel – dat we de neiging hebben te snel te vellen – hebben we een probleem: de onuitgesproken ontwikkeling die wij zelf al dan niet op ‘zijn gebied’[stilte en niet weten] hebben doorgemaakt. Beschikken we echt over (voldoende) vergelijkingsmateriaal om te kunnen ‘thuisbrengen’ waar Oegema het over heeft? Vooral wanneer ik hem lees zoals hij zelf aanraadt te doen, namelijk klakkeloos openslaan en lezen, maak ik mooie leeservaringen en daaraan gekoppelde meditatieve denkervaringen mee. Daar moet ik toch mijn lezers van mijn poging tot recensie deelgenoot van maken!
Hoofdstuk 7, Diepste hart der harten: religio cordis, bevalt me wel, vooral het moment waarop hij de ‘hartskeer’ beschrijft. Het heeft voor hem zelf ook wel betekenis want hij haalt meteen de drie-eenheid ‘religie, spiritualiteit en mystiek’ erbij. Binnen die drie is “een persoonsverandering aanwijsbaar die anders is dan andere” (pagina 143). Omdat volkomen duister blijft wat hij bedoelt – op de persoonsverandering zelf ga ik nog even niet in, maar dat hij anders is dan andere, fascineert mij. “Welke andere?!” kan ik mij herinneren in de bekende Heinz tomatenketchup-reclame, waarin aan een gemotiveerd Heinz ketchupgebruiker werd gevraagd of hij niet de voorkeur zou geven aan andere ketchup. Oegema laat het er daar bij zitten. Hij had minstens in een voetnoot de andere persoonsveranderingen dienen te vermelden, die van Jung, van Freud, van Boeddha, ik ken ze niet, maar hij wel: de andere. Dus puur op rationeel intellectuele gronden schiet hij wel eens tekort. Maar hij schiet ook wel eens langer.
Aan de ene kant kan ik dus mee dromen in de spiritualiteit van het onvatbare: Het Leven is het subtielste geheim / Zolang dat blijft, moeten we allen fluisteren / Zonder die sublieme uitzondering zou ik geen heimelijkheid hebben. Aan de andere kant begrijp ik het tweede deel van deze zin niet: Religieus vanwege de schroom die in het geding is (niet voor niets spreekt Emily Dickinson over het kleinste Menselijke hart), irreligieus vanwege de relatieve onverschilligheid jegens enige ideologische duiding ervan. Religie en ideologie als equivalenten?
Zijn uitwerking van de ‘hartskeer’ is beter: ‘…enig beroep op de autoriteit van deze of gene leer doet onmiddellijk afbreuk aan de integriteit van de nieuwe levensoriëntatie.’ En met die hartskeer heb ik (denk ik) een kern of de kern van zijn vertoog te pakken. Maar dan sta ik meteen op een tweesprong: want geeft hij mij daarmee de vrijheid het in mijn wezen van nature aanwezige godsverlangen binnen de voor mij mogelijke authenticiteit te beleven, of zegt hij: alle leer heeft afgedaan, hier begint Oegema?
In zijn blik achterom (pagina’s 217-219) slaat hij met z’n zelfkritiek en zelfreflectie – heel goed bij zo’n boek – veel wapens uit handen van kritische lezers. Zijn uitnodiging is uiteindelijk die naar een klooster. Die van Madam Blavatsky – en vele mystici met haar – is die naar compassie en barmhartigheid voor de medemens.
Oegema’s stille stem is niet ver van De stem van de stilte van H.P. Blavatsky. Toen Mw. Blavatsky het schrijven van haar ‘meesterwerken’ had voltooid, richtte ze haar aandacht meer in het bijzonder op de behoeften van mensen die er oprecht naar verlangen hun medemensen te helpen. Het resultaat was De stem van de stilte, een klassiek devotioneel boekje van grote schoonheid en kracht. De ethische regels in dit boekje zijn vertaald uit het ‘Boek van de gulden voorschriften’, dat is ontleend aan dezelfde oude bron als de Stanza’s van Dzyan waarop De geheime leer is gebaseerd. Ze maakt duidelijk wat het essentiële verschil is tussen de twee paden van spirituele volmaking. Het ene wordt gevolgd door hen die de waarheid alleen voor hun eigen verlichting zoeken; het andere door mensen die vooral gedreven worden door mededogen en de vurige wens om het welzijn van de hele mensheid te verbeteren. ‘Laat uw ziel het oor lenen aan elke kreet van smart, zoals de lotus zijn hart opent om het morgenlicht in te drinken.’ (pagina 12)
Ik ben helemaal niet van Blavatsky – en in iets mindere mate niet van Rudolf Steiner, die zich sterk op haar baseert. Ze heeft wat eigenaardige trekjes die mij van haar en Steiner vervreemden, maar zij voert een lange reeks ‘spirituelen’ aan die vanuit hun mystiek of voorbij hun mystiek voor de allerarmsten of onrendabelen kiezen. Reeds meesterlijk benoemd (en voorgeleefd) door Dorothee Sölle in haar Mystiek en Verzet: ook stil, maar dan Geschreeuw. Meer stilte te genieten: Stilte als antwoord van Sara Maitland, die 320 pagina’s nodig heeft om haar stilte te vullen met woorden. We kennen natuurlijk de stiltediensten van de Quakers (van horen zeggen) die ik via De kinderen van het licht van Jan den Hartog heb leren kennen. Zelf ben ik ‘heropgevoed’ – in mijn studieperiode in Turkije – in de stiltetraditie van de Naqsjibandi tariqa, een soefiorde die stille verinnerlijking als kernpraktijk heeft. Dus met stilte zit je bij mij goed: ik zeg geen woord meer!
Voor boekgegevens/bestellingen: klik hier.
Mooi stuk, ik heb het een paar keer gelezen. Misschien is er al zoveel gesproken over de stilte, gepraat in de stilte dat er voorlopig gezwegen zou kunnen worden 🙂
😉
Mijnheer van Bommel kan niet tippen aan mijnheer Oegema. Ik raad de heer van Bommel aan zich wat meer te gaan verdiepen in Meister Exkhart. Zou hem goed doen.