Het is geen roman, maar non-fictie. Het beschrijft de reizen en de bezoeken, die hij gedurende een kleine drie jaar heeft afgelegd om ‘ons vluchtelingenbeleid en de omgang met grenzen’ in beeld te brengen. Hij doet dat naast een proloog en een epiloog in vijf hoofdstukken, waarvan er maar twee (het tweede en het vierde) in Nederland spelen, maar die vormen wel het piece de resistance van het boek. De overige drie wat kortere hoofdstukken spelen in Oost-Europa, in Georgië, in Polen en in Oekraïne, allemaal landen die veel met vluchtelingen te maken hadden en hebben. Dat heeft trouwens een onbedoeld neveneffect: je gaat denken, dat het nog niet zo slecht gaat in Nederland.
Zelf had ik een buitengewoon onplezierige ervaring, toen ik een asielzoeker met zijn zoontje, die een paar maanden bij ons in huis hadden gewoond naar Ter Apel bracht. Hij had een geloofwaardig vluchtverhaal en hadden we hen daar niet heen gebracht, dan zou hij nu nog illegaal zijn, terwijl hij inmiddels met status, zoon en nagereisde dochter in een flatje in de Kinkerstraat woont.
We kwamen aan en hebben met het COA alleen gecommuniceerd via een intercom bij de poort. Er werd ons verteld dat we onze auto een kleine kilometer verderop op het parkeerterrein moesten zetten en onze passagiers vervolgens met hun koffers tot aan de poort mochten brengen, maar zelf het terrein niet op mochten. Hoe ze daar, gelukkig maar kort, hebben gewoond, hebben we nooit geweten. Hun daaropvolgende tocht langs verschillende azc’s, waar we ze meestal ook alleen ergens buiten mochten ontmoeten, maakte ons duidelijk dat de verschillen tussen de azc’s erg groot zijn. Ik zal er niet nader op ingaan, maar alleen zeggen dat Gilze Rijen het ergste is en Zutphen met afstand het beste. Niet toevallig, dat bij de tv-serie ‘bij ons op het azc’ vooral Zutphen in beeld kwam.
Ik vroeg me dus af, hoe het kwam dat Grunberg overal toegelaten werd, maar misschien kwam dat wel, omdat Grunberg, die ik als schrijver al sinds zijn Blauwe maandagen volg, anders dan ik een buitengewoon hoffelijk mens is, die al zijn gesprekspartners, of ze nu medewerker van het IND zijn of advocaat die vluchtelingen bijstaat, even voorkomend behandelt en naar hun ervaringen en opvattingen, even goed als naar die van de vluchteling, oprecht nieuwsgierig is.
Het voor mij meest indrukwekkende hoofdstuk heet ‘de trechters’. Daarin beschrijft Grunberg de verschillende fases van het proces dat een asielzoeker moet doorlopen om uiteindelijk te horen of hij een status krijgt of dat hij afgewezen wordt.
Tijdens dit onderzoek heeft Grunberg zelf steeds een ‘begeleider’ van de IND of van het COA, die met hem meeloopt (helemaal vrij bewegen, kan hij kennelijk ook niet), maar daarmee trekt hij zo vriendschappelijk op, dat hij nergens weggestuurd wordt en zo krijgt hij de gelegenheid om te zien, hoe het werkelijk toegaat. Het is een trechter, je kunt, zoals hij in zijn epiloog doet, ook spreken over een ‘selectieproces’. De zogenaamde ‘veiligelanders’ zijn vrijwel kansloos en wie afkomstig is uit oorlogsgebied (Grunberg noemt specifiek Syrië en Eritrea) wordt vrijwel altijd toegelaten.
Maar Grunberg doet meer dan alleen beschrijven wat hij ziet en meemaakt, hij filosofeert er ook over. We komen in zijn boek zowel Kafka (‘voor de wet’), als Benjamin, Derrida en Agamben tegen en hij herkent uit hun werk de ‘permanente noodtoestand, die streeft naar duurzaamheid en de sprong wil maken van uitzondering naar regel’.
Hij heeft ook oud-staatssecretaris Teeven geïnterviewd. Ik citeer: ‘Op 13 november 2013 interviewde ik in de Balie in Amsterdam Fred Teeven, die toen staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was. Daarna werd hij buschauffeur (en lobbyist voor de gokindustrie, w.v.). In de zaal zaten ook enkele IND’ers met wie ik na afloop aangename gesprekken voerde’. Zo doe je dat zonder te zeggen dat het gesprek met Teeven niet aangenaam was.

Maar dan zitten we al in het hoofdstuk met de veelzeggende titel ‘Zij willen hier niet blijven en wij willen ze ook niet’ over de DT&V (de dienst terugkeer en vertrek). Sommigen willen wel terug, maar kunnen niet, anderen willen onder geen beding terug en duiken onder, en sommigen (volgens Grunberg een heel klein percentage) gaan in hoger beroep en krijgen dan alsnog een status. Fascinerend om deze processen zo te volgen. Grunberg bewijst dat hij niet alleen een groot romancier is (als zodanig had hij over dit onderwerp ook al De Asielzoeker geschreven), maar ook een excellente journalist, die met grote (historische) kennis van zaken en buitengewoon veel invoelingsvermogen schrijft.
En als u zich aan het eind van het boek afvraagt (het is non-fictie, dan kun je je eigenlijk niet schuldig maken aan het verklappen van de plot): het gaat in het hele boek over vluchtelingen en grenswachten, maar wanneer komt die rijke jood …. In het laatste hoofdstuk komen we George Soros tegen (door Orban als zijn aartsvijand beschouwd), maar misschien (zelfspot is Grunberg niet vreemd) mogen we ook aan de schrijver denken, die overal hotels boekt en cocktails drinkt en nooit hoeft te werken.
Arnon Grunberg. De vluchteling, de grenswacht en de rijke jood. Amsterdam, Uitgeverij Pluim 2023. 296 pag., € 22,99. ISBN 978 94 933 0404 8.
Dit artikel verscheen eerder in Ophef, het ’tijdschrift voor hartstochtelijke theologie’ van de Vereniging voor Theologie en Maatschappij.