De beide auteurs – Khalid Benhaddou een Gentse imam, theoloog en radicaliseringsexpert en Emilie Le Roi, maatschappelijk assistent, criminoloog en aanspreekpunt radicalisering en polarisering voor het departement onderwijs en vorming – hebben de afgelopen jaren nauw samengewerkt rond het tegengaan van polarisering en de preventie van radicalisering in het onderwijs. Al gauw kregen ze echter ook vragen op hun bord over hoe een verbindend klimaat te creëren in het onderwijs. Vanuit hun ervaringen en expertise schreven zij dit boek.
De prikkelende titel van het vlot geschreven boek Halal of niet? is enigszins misleidend omdat het geen boek met fatwa’s (juridische adviezen) over wat halal (toegestaan) en wat haram (verboden) is in de islam. Waar het boek wel over gaat zijn verschillende casussen waarbij islamitische visies, gebruiken, normen en waarden lijken te botsen met die van Belgische scholen. De boektitel verwijst naar situaties waarin leerlingen of ouders met een beroep op de islam botsen met de regels en gebruiken van de school.
Kaders verzoenen
De oplossingen die het boek aanreikt volgen steeds hetzelfde stramien. Door middel van creatieve denkoefeningen en praktijkvoorbeelden – waarbij het belang van de leerling centraal staat – wordt steeds gepoogd het (Belgische) wettelijke kader en het islamitische kader met elkaar te verzoenen:
“Door gewoontes uit te dagen en samen creatieve oplossingen te bedenken, wordt vooruitgang mogelijk gemaakt. Daarbij is essentieel om steeds een platform voor dialoog te creëren. Een plek waar mensen actief willen luisteren, nadenken en elkaar zien als evenwaardige partners. Door steeds een platform voor dialoog te creëren. Een plek waar mensen actief willen luisteren, nadenken en elkaar zien als evenwaardige partners. Door steeds opnieuw samen op zoek te gaan naar het gemeenschappelijke terrein en gemeenschappelijke waarden kan er tot een evenwichtig samenleven worden gekomen.” (p.80)
Betreffende het juridische kader is de insteek van het boek steeds om aan te geven wat bij een bepaalde casus de Belgische wet zegt, om vervolgens een schets van het islamitische kader te geven. Positief is dat bij de laatste geen eenzijdige theologische visie wordt gepresenteerd maar een scala aan theologische visies en waar mogelijke theologische knelpunten liggen ten opzichte van het juridische of normatieve kader van de school.
Casussen
Enkele casussen die in het boek behandeld worden zijn: bezwaren van sommige moslimleerlingen tegen het volgen van lessen wegens de inhoud van de leerstof, zoals evolutietheorie of seksuele diversiteit, hoe om te gaan met vastende leerlingen tijdens de ramadan, de hoofddoek, (gemengd) schoolzwemmen, radicalisering en ouderparticipatie. Mooi aan het boek is dat hete hangijzers niet uit de weg worden gegaan en er veel handige en creatieve tips worden gegeven bij herkenbare casussen voor wie werkzaam is in het onderwijs en te maken heeft met moslimleerlingen of -ouders. Het boek bevat ook een mooie samenvatting van de geschiedenis van het islamitisch onderwijs in België. (p.114-116)
Eenrichtingsverkeer
Waar het boek in tekort schiet is dat het weinig uitnodigt tot bezinning op de identiteit van de school. Hoewel er enkele keren wordt verwezen naar het belang van het reflecteren op het pedagogische project van scholen en het boek opent met de zin dat samenleven geven en nemen is, worden de identiteit van de school en het pedagogisch project over het algemeen in het boek als onveranderlijke gegevens beschouwd. Geven en nemen lijkt vooral eenrichtingsverkeer.

Wanneer bepaalde moslims theologische standpunten innemen die onverzoenbaar zijn met het wettelijk kader, stelt het boek het wettelijke kader als leidend te nemen. Het probleem bij deze benadering is dat het wettelijk kader veel ruimer is dan de identiteit en pedagogisch project van de school. De conclusie van het boek is dat moslims en islamitische uitingen zo divers zijn dat het mogelijk is deze in te passen in het pedagogisch project van de scholen. De scholen worden daarentegen niet of nauwelijks uitgedaagd om hun pedagogische project of hun hele identiteit te herzien in relatie tot de diversiteit op school en de veranderende maatschappij. Een voorbeeld is de casus met de vraag of scholen een gebeds- of stille ruimte moeten inrichten om zo ruimte te bieden aan leerlingen die het dagelijkse gebed op school willen verrichten. Het advies van het boek luidt: “dan dien je als school vanuit het eigen pedagogische project na te gaan of bezinning en spiritualiteit al dan niet een plaats moeten krijgen op school.” (p.150) De auteurs laten het dus aan de scholen over terwijl er veel voor te zeggen valt voor het standpunt dat leerlingen er erg bij gebaat zijn om zich op school thuis te voelen, en gebed en (stilte)meditaties bovendien ook hun concentratievermogen en leerprestaties kunnen verbeteren.
Hoofddoekverbod
Een ander voorbeeld is het hoofddoekverbod dat geldt op bijna alle scholen in Vlaanderen. Aan de ene kant heeft het boek kritiek op een algemeen verbod op scholen, omdat het in gaat tegen universele waarden zoals individuele vrijheid en zelfbeschikking. Aan de andere echter kant slaat het boek door naar overnuancering door te stellen dat “sociale druk, bekeringsdrang, extremisme of radicalisme objectieve rechtvaardigingsgronden kunnen zijn die aanleiding geven tot een verbod, mits bewezen.” (p.228) De auteurs laten dus de mogelijkheid open voor scholen om in naam van vrijheid, de vrijheid op te heffen. Terwijl het toch veel redelijker is om vast te blijven houden aan de waarde van zelfbeschikking en een buitenproportionele maatregel als een algemeen verbod, wat feitelijk een vorm van collectief straffen is, af te wijzen. Scholen die te maken hebben met radicalisme of sociale druk kunnen in plaats van het principe van zelfbeschikking op te geven veel beter enkel de bron van radicalisme of sociale druk isoleren en aanpakken.
Een andere zwakke analyse van het boek is dat de professionele houding van de leerkracht tegenover de persoonlijke identiteit (‘grondhouding’) van de leerkracht wordt geplaatst. De auteurs sporen leerkrachten aan hun persoonlijke grondhouding opzij te schuiven om zo de professionele houding te laten prevaleren. “De grondhouding omvat de manier waarop jij als leerkracht kijkt naar de mens en wereld, maar die grondhouding moet je opzijschuiven als je voor de klas staat. Neem te allen tijde een professionele houding aan met de pedagogische kaders als uitgangspunt.” (p.250)
Het scheiden van professionele en persoonlijke identiteit blijkt in de praktijk echter erg lastig. Dat komt omdat identiteit een geïntegreerd geheel vormt en omdat bij professionaliteit er altijd sprake is van interpretatie van de officiële kaders aan de hand van het subjectieve normatieve perspectief van de leerkracht. Het is ook een onwenselijke scheiding omdat je juist van leerkrachten wenst dat ze authentiek handelen en professioneel niet een totaal andere visie op diversiteit hebben dan privé. Een zinniger advies zou zijn om leerkrachten aan te sporen te reflecteren op en werken aan een andere vorm van professionaliteit. Namelijk, een normatieve professionaliteit die onlosmakelijk verbonden is met het persoonlijke levensverhaal, levensbeschouwing en normen en waarden van de leerkracht. Kort samengevat is het boek een verademing wat betreft de diversiteit aan islamitische visies maar schiet het te kort wat betreft de visie op diversiteit en identiteitsontwikkeling van leerkrachten en scholen.
Boekgegevens:
Halal of niet? – Alle vragen omtrent islam en onderwijs in Vlaanderen beantwoord, Khalid Benhaddou & Emilie Le Roi, Borgerhoff & Lamberigts,