Hoewel als kind gedoopt in de Anglicaanse kerk, ervaart hij zijn keuze voor de theologie toch als een persoonlijke bekering. In zijn studententijd, eind jaren zestig, begin jaren zeventig, is hij namelijk nogal hevig onder de indruk van marxistische denkbeelden en de bijbehorende atheïstische opvattingen. Zijn keuze voor de natuurwetenschap versterkt dat. Maar geleidelijk ontstaan er barstjes in het pantser van stelligheden dat hij om zichzelf geconstrueerd heeft. Hij verdiept zich in wetenschapsfilosofische werken en komt tot het inzicht dat alle wetenschappelijke kennis een voorlopig karakter heeft, dat er geen absolute zekerheid is.
Alister ontdekt dat er een verschil is tussen wetenschap die verklaart hoe de dingen werken en wetenschapsdisciplines die betekenis aan de dingen verbinden. Beide benaderingen hebben hun goed recht. Het plaveit voor hem het pad naar het inzicht dat je op goede, intellectuele gronden, het christelijk geloof kunt aanhangen zonder je wetenschappelijke integriteit op te hoeven geven. De kennismaking met het werk van C.S. Lewis – evenals McGrath van Ierse komaf – helpt hem daarbij.

Zijn theologische studie pakt hij met eenzelfde grondigheid aan als daarvoor de scheikunde. In de scheikunde is er het periodiek systeem, waarin alle chemische elementen keurig zijn geordend. Ze geven inzicht in de onderliggende structuur van de werkelijkheid. McGrath zoekt naar een vergelijkbare ordening van theologische kennis, en als hij die tot zijn verbazing niet aantreft – de theologie is soms een zootje – schrijft hij zelf maar een overzichtswerk, Christelijke theologie: een introductie, dat sinds 1993 een succesnummer is. Of zoals hij het zelf beschrijft: “Het was een zuivere inleiding in christelijke theologie, met nieuwkomers in het vakgebied als speciale doelgroep. Het werd al snel de best lopende uitgave van Blackwell Publishers en trendsettend voor nieuwe standaards qua helderheid van presentatie en betrouwbaarheid van theologische uitleg” (p. 128). Een illustratief citaat, omdat het zijn behoefte aan theologische helderheid en coherentie laat zien, maar ook vanwege de enigszins zelfgenoegzame toon die er in doorklinkt en die ook in de rest van het boek weleens gaat tegenstaan.
McGrath onderscheidde zich in het debat met het nieuwe atheïsme, waarvan Richard Dawkins de meest spraakmakende vertegenwoordiger is. Het is een typisch (Brits?) debat waarbij je soms de indruk kreeg dat het debat belangrijker was dan de uitkomst, die overigens toch gedoemd is te blijven steken in een onoverbrugbare tegenstelling. Het maakte McGrath tot een belangrijk auteur in het veld van de apologetiek (de verdediging van het christelijk geloof) en in dat van de relatie tussen geloof en wetenschap. Het wordt zijn missie om te laten zien dat die beide niet onverenigbaar zijn. Zijn boeken zijn vooral overzichtswerken. Hij is goed in het weergeven van inzichten van anderen, maar levert zelf geen originele bijdragen aan de theologie.
De eerste twee delen van het boek schetsen zijn intellectuele ontwikkeling en professionele carrière. In het derde deel gaat hij dieper in op een aantal thema’s. Maar nergens wordt het erg persoonlijk. Zijn stijl behoudt een bepaalde afstandelijkheid. Wat hem persoonlijk overtuigt in het christelijk geloof, wat voor hem de aantrekkingskracht is van de Bijbelse verhalen, hoe het geloof hem helpt in het dagelijks leven of wat dat voor hem betekent met het oog op de uitdagingen van onze tijd, om maar wat te noemen: het blijft allemaal op een merkwaardige wijze op de achtergrond.
Een boek, kortom, dat uitgebreid informeert, maar niet echt weet te raken of mee te slepen. Voor leergierige jongens en meisjes echter, die worstelen met de geloofwaardigheid van hun geloof in een wereld die wordt gedomineerd door natuurwetenschappelijke visies, biedt zijn ontdekkingsreis wellicht behulpzame inzichten.
Ben het eens met deze recensie. McGrath is een theologische gigant met een imponerende carriere en dito aantal professoraten, die in het boek allemaal de revue passeren. Hij heeft de grote verdienste dat hij ruimte maakt voor godsdienst in het wetenschappelijk discours. In een ander boek behandelde hij, nog interessanter, de populariteit van het atheisme in intellectuele kring als een historisch, tijdsgebonden fenomeen. Maar, inderdaad, zijn carriere imponeert, maar het boek wordt nergens echt persoonlijk en raakt je daarom niet, wat opmerkelijk is voor wat toch een autobiografie is. Het contrast is enorm met de autobiografie van Tomas Halik, een andere theologische gigant die net zijn autobiografie publiceerde en wiens boek ik nu aan het lezen ben. Dit boek raakt mij wel enorm door zijn persoonlijke en opmerkelijke verhaal. Nog interessanter is dat deze persoonlijk doorleefde beleving van geloofsonderdrukking in het na-oorlogse Tsjechie aan de basis stond van een belangwekkende door hem ontwikkelde theologie over godsdienst in een seculariserende samenleving en juist daarom ook voor onze westerse samenleving bijzondere zeggingskracht heeft. Ook dit boek is absoluut een bespreking waard in NieuwWij
Bijzonder hoe we zo verschillend op een boek kunnen reageren. Ik ben pas op pagina 71 maar had als 71 jarige regelmatig tranen in mijn ogen bij de rake typering van wat ook mijn zoektocht, twijfel en ontdekking iedere keer weer is. De manier waarop hij vanaf pag 63 de incarnatie onder woorden brengt en daarna ook mijn ‘gezindheid’ beschrijft vind ik ontroerend. Hier staat wat ik al heel lang voel, maar niet goed durf te erkennen. Maar misschien is de rest van het boek minder inspirerend… u hoort weer van me als ik het uit heb
https://www.nieuwwij.nl/opinie/recensie-van-in-het-geheim-geloven-van-tomas-halik/