Frieda Pruim is er goed in geslaagd alle verschillende kanten te belichten en tegelijk een soepel lezend boek te schrijven. Ze heeft het leven van Jotika Hermsen in vier delen ondergebracht, op basis van de grote stappen die Jotika Hermsen gezet heeft in haar leven: was ze Jo in haar jeugd, ze werd Marie-Louise bij haar intrede in het klooster. Na haar uittreden en tijdens haar feministische betrokkenheid in de cocounselbeweging werd ze Joke. En toen ze dat weer losliet Jotika – bij haar wijding tot boeddhistisch non.
De biografie is geordend naar deze vier periodes in haar leven, waarin zij haar identiteit steeds weer nieuw vormgaf. De gemene deler is dat voor Jotika leven en werk samenvalt, dat zij de pure werkelijkheid zoekt te ervaren en vooral egoloos wil bijdragen aan de ontwikkeling van anderen.
In het Boeddhisme is onbestendigheid een belangrijk begrip, het besef dat alles tijdelijk is en vergankelijk. We doen er alles aan om onze schaapjes op het droge te krijgen en te proberen vast te houden aan wat we hebben. Maar te leven vanuit wat dít moment vraagt, is een vruchtbaarder houding. Jotika’s leven laat zich lezen als een voorbeeld van deze boeddhistische houding – in alle fasen van haar leven beseft ze dat loslaten van wat verstard is geraakt de beste stap is. En ze gaat verder in het ongewisse.
Hoe een boerendochter een katholieke non werd en een feminist, en hoe een feminist weer boeddhistisch non werd. Zo zou je de vier identiteiten kunnen omschrijven en daarmee wordt Jotika’s geschiedenis ontvouwd. Frieda Pruim interviewt vele mensen om Jotika heen. Ze blijft dicht bij de ervaring en levenskeuzen van Jotika en licht tegelijk de ontwikkeling van Nederlandse vrouwelijke spiritualiteit toe.
Voor de Tweede Wereldoorlog (Jotika is geboren in 1932) was het leven op de boerderij hard voor meisjes. Jotika (toen Jo) had er geen kans op een opleiding of om iets van de wereld te zien. Ze leerde er vooral hard werken en zich met liefde te verhouden tot mens en natuur. Dat Jotika er goede herinneringen aan bewaart en ze tegelijk koos voor een drastisch ander leven, dat tekent haar vriendelijke dapperheid. In het begin van deze eeuw tot de halverwege de jaren zestig was toetreden tot een congregatie de enige respectabele manier om als katholiek meisje een vak te kunnen leren en je te ontwikkelen. Voor een katholieke boerendochter als Jotika was toetreden tot de Franciscanessen van Denekamp een stap weg van het boerenleven. Zij zet deze stap, ontwikkelt zich en draagt bij aan de wereld in haar werk. Ze wordt maatschappelijk werkster en is de eerste non in habijt die deze opleiding deed. Dat habijt legde ze later af om tijdens haar werk ‘in burger’ te kunnen werken, lang voordat het Tweede Vaticaans Concilie dat mogelijk maakte voor religieuzen.
Dan blijkt met de welvaart na de Tweede Wereldoorlog dat het werk van de congregaties (gezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijk werk) wordt overgenomen door leken en door de staat. Tegelijkertijd breekt het secularisme door. Alle religieuze vrouwencongregaties maken een zware tijd door. De congregaties blijken geen echte vernieuwingsslag te kunnen maken die aanslaat. Jotika (toen Marie-Louise) experimenteert in kloosterlijk klein verband met nieuwe woonvormen en werk. Het boek geeft een prachtig beeld van hoe het gaat tussen de betrokken vrouwen en waar ze tegenop lopen. Als haar congregatie het oude probeert vast te houden vertrekt Jotika, als een van de velen. Ze gaat werken in het hoger onderwijs en koopt een huis in Amsterdam.
De welvaart in Nederland bracht het feminisme in de jaren zeventig, de strijdbaarheid voor een ander soort leven, de mogelijkheid voor je eigen ontwikkeling te kiezen en de ontdekking van je eigen emoties. Dat biedt nieuwe kansen. Jotika (toen Joke) is niet van het strijdbare vrouwenhuis-feminisme. Zij ontdekt hoe je door het onderkennen van je emoties je van oude innerlijke patronen kunt losmaken. Jotika speelt bij het ontstaan van de cocounselbeweging in Nederland een sterke leidersrol, zowel als bij het IVABO, post-hbo onderwijs. Velen (vooral vrouwen) leerden er oude pijn te doorleven en zich los te maken van geïnternaliseerde patriarchale patronen. Maar ook hier zijn er leiders die graag het stuur in handen hebben en de schaapjes op het droge willen houden. Frieda Pruim interviewt betrokkenen en beschrijft vanuit de verschillende gezichtspunten de geschiedenis van opkomst en ondergang van de cocounselbeweging. De vernieuwing die Jotika wil doorvoeren, namelijk “aanwezigheid bij jezelf” beoefenen, wordt tegengewerkt. Jotika stapt op en gaat verder en met haar vele anderen.
De laatste grote ontwikkelingsstap die Jotika zet is die naar het boeddhisme. Voor ze vertrok bij het cocounselen had ze al kennis gemaakt met de Thaise monnik Mettavihari. Ze ontdekt bij hem de boeddhistische vorm van inkeer en meditatie en ze vindt opnieuw een ruimte om zichzelf te zijn en haar kwaliteiten te delen met anderen. Ze kan op haar 55ste met vervroegd pensioen, verkoopt haar huis en trekt in op een zolderkamertje in de mini Thaise tempel in de binnenstad van Amsterdam. Van daaruit leidt ze cursussen mediteren en is zij beschikbaar voor wie haar nodig heeft. In feite maakt ze een nieuwe stap naar de eenvoud van de kloostertraditie, en ze voelt zich thuis.
Jotika is niet van de strijdbaarheid of positie opeisen en dat maakt ook dat ze soms in pijnlijke situaties terechtkomt. Ze schippert hier en daar wat met de masculiene theravada-traditie, voegt zich soms, als teken van respect, en weigert soms om zich te voegen. En ze kan dat ook, denk ik, omdat ze zich vooral wijdt aan de ontwikkeling van individuele mensen. De structuur van de sangha in Nederland nieuw vorm geven ten opzichte van de Thaise patriarchale traditie – daar komt het minder van. Jotika zet liever zoetjes aan een vrouwenlijn neer. Dat is geen verwijt, een mens kan niet alles en Jotika doet het op haar manier. Tegelijk wijst haar keuze naar een lacune in de ontwikkeling van boeddhisme in het westen.
Het boeddhisme in het westen heeft zich, net als Jotika deed, voor het overgrote deel gericht op de meditatie en de innerlijke ontwikkeling van de deelnemers aan de meditatie. Het dagelijks lekenleven, met huis, werk en gezin is een individuele keuze en blijft erbuiten. Rituelen en liturgie worden achterwege gelaten, of krijgen erg weinig aandacht. De nieuwe boeddhistische traditie wordt vormgegeven als leren mediteren, studeren en retraites volgen, en dit alles naast je privéleven. In Nederland hebben veel Nederlandse leraren deze individuele insteek gekozen.
Hoewel Jotika decennialang zocht naar het vormgeven van een modern boeddhistisch vrouwenklooster om in samen te leven, is het haar niet gelukt iets te vinden of op te bouwen. Wat ze wel ontwikkelde was het vormgeven van retraites voor doelgroepen en retraites met een thematische aanpak. Zo nam ik jaren deel aan de groep: Leidinggevende vrouwen en Vipassana waar we ook onze dilemma’s in het werk deelden.
Er ontstond een discussie in de lerarengroep die Jotika vertegenwoordigt in het bestuur van Sangha Metta na het overlijden van Mettavihari. Andere leraren kozen voor het doorgeven van de pure vipassanatechniek. Jotika was standvastig: niet alleen de methode maar juist de dhamma, de inhoud, staat centraal en die kan op meerdere manieren worden overgedragen. Uiteindelijk leidt dat tot een splitsing in de lerarengroep die ook al gehavend was toen de seksuele escapades van Mettavihari aan het licht kwamen.
In 2005 valt Jotika de eer toe om te worden erkend als ‘Outstanding Woman in Buddhism’, uitgereikt door de Verenigde Naties. Ze wordt geroemd omdat ze een lerares is ‘met een zachte, vriendelijke stem en een eindeloos geduld met iedereen die een beroep op haar doet’. Zelf vindt ze die persoonsverheerlijking absoluut onnodig.
Frieda Pruim laat in het boek zien dat die geroemde gelijkmoedigheid en het eindeloze geduld ook zijn tol eist, zowel van Jotika als van de vrijwilligsters om haar heen. Ze is geen heilige, eerder een “pitbull”, want “achter haar bescheidenheid en hoge mate van vriendelijkheid zitten ook een enórme eigengereidheid en kritische geest” (p 134).
Rituelen komen in het boek niet aan bod. Ik was benieuwd of er bij het overlijden van prominente vrouwen in de sangha een boeddhistische liturgie was uitgevoerd en wat Jotika’s rol als lerares daarin was. En ook het belangrijke ritueel van de toevluchtname komt niet terug. Als je toevlucht neemt, neem je de boeddhistische geloften aan en word je bevestigd als boeddhist met een nieuwe naam. De uitvoering van dit ritueel is in de theravada-traditie van oudsher aan de monniken voorbehouden.
Mijn verzoek om bij Jotika toevlucht te mogen nemen in 2008, vanwege ons beider katholieke, feministische en spirituele affiniteit, heeft zij na enig twijfelen gehonoreerd door Ven. Dhammananda, abdis in Thailand, uit te nodigen het ritueel uit te voeren met haar als assistent. Dat gebeurde voor mij en vier andere vrouwen tijdens een retraite in Naarden. Het was een prachtig ritueel en een geweldige ervaring die ik vele anderen ook gun.
Ik was benieuwd of er ooit mensen bij haar alleen toevlucht hebben kunnen nemen, maar dit komt niet aan de orde in het boek. Ik vrees dat het respect dat Jotika in acht neemt voor de traditie haar weerhouden heeft rituelen en liturgie vorm te geven of zich eigen te maken.
Wat het boek in al haar rijkdom laat zien is dat naast alle bruggen die zij bouwde, het vooral de zorg voor (voornamelijk) vrouwen is die Jotika’s leven vormgeeft.
Ze geeft graag de rijkdom van de meditatietraditie door, en is vol toewijding trouw en dienstbaar aan de ontwikkeling van alle mensen die van haar willen leren.
Zij is een inspirerende lerares, ze heeft velen begeleid en hen een vruchtbare weg gewezen.
Het prachtige boek dat Frieda Pruim schreef is een terecht eerbetoon aan deze heel bijzondere vrouw.
Jotika Hermsen. De vier levens van een spiritueel pionier. Frieda Pruim. Samsara, 2024. 352 pagina’s, inclusief 32 pagina’s met foto’s. Prijs: 29,99 euro.