Tijd is een opmerkelijk fenomeen. In de filosofie is er een lange traditie waarin de vraag naar het wezen van de tijd wordt gesteld. Joke Hermsen sluit daar in haar jongste essaybundel Kairos bij aan. Eerder schreef ze over tijdsbeleving in Stil de tijd (2009) en Windstilte van de ziel (2010). Boeken waarin ze een pleidooi houdt voor rust, aandacht en tijd om na te denken en de ziel te koesteren. Kairos sluit daarbij aan, en trekt de lijn die ze met haar eerdere publicaties uitzette, door.
De oude Grieken kenden twee goden van de tijd: Chronos en Kairos. De eerste herkennen we in onze taal als de meetbare tijd (chronometer), de kloktijd. Kairos is daarentegen de god van het geschikte moment, de juiste tijd. De god van de goede gelegenheid en de gouden greep, die je moet zien te pakken als hij voorbij komt, maar waarvan je nooit van te voren kunt zeggen wanneer dat precies gebeurt.
In diverse van haar essays onderzoekt Hermsen hoe wij dit ‘kairotisch vermogen’ kunnen ontwikkelen. Het gevoel voor het juiste moment, om met bevlogenheid ons te oriënteren op een veranderende toekomst: “Een van de redenen voor de sterke opleving van Kairos de afgelopen jaren houdt volgens mij hiermee verband. We zijn op zoek naar nieuwe vormen van samenleven en naar nieuwe, harmoniserende verhoudingen teneinde de wereld bewoonbaar en de aarde leefbaar te houden” (p. 23).
Veel inspiratie vindt ze in het denken van Hannah Arendt. Volgens Arendt is het vermogen om iets nieuws te beginnen het bij uitstek karakteristieke aspect van de mens. Het dier treft de wereld aan zoals die is en voegt zich daarin, geleid door zijn instinct. De mens dient zijn of haar leven zelf vorm te geven. Er ligt geen script klaar. Voor de mens is er de opdracht (en de mogelijkheid!) om een antwoord te geven op de vraag: wie ben jij? (pp. 60 e.v.) Dat betekent volgens Arendt dat het menselijke aan het licht komt dankzij twee unieke vermogens, nl. het vergeven en het beloven. Het eerste maakt het mogelijk dat we ons losmaken van het verleden; het tweede zorgt voor de nodige betrouwbaarheid om überhaupt te kunnen handelen, en een nieuw begin te kunnen maken.

De levensloop van Hannah Arendt, die voor de nazi’s moest vluchten naar Amerika, is een illustratie van het menselijke vermogen om steeds opnieuw te beginnen. In een mooie, fictieve dialoog, tussen Arendt en haar geliefde (Günther Anders) verkent Hermsen Arendts filosofie: “… de mens is tot aan het moment van zijn dood niet af of voltooid, omdat het gesprek met zichzelf en met anderen tot de laatste minuut doorgaat. Daarom kan hij opnieuw beginnen” (p. 120).
Literatuur vormt een andere inspiratiebron voor Hermsen. Zo wijdt ze een essay aan De Toverberg van Thomas Mann, waarin het verschil tussen de kloktijd van het gejaagde laagland met de eindeloos lijkende tijd in het sanatorium hoog op de berg een eigen thema vormt. Steeds weer weet ze uit allerlei bronnen inzichten aan te dragen die de centrale boodschap van dit boek onderstrepen: “Literatuur is zo niet alleen de koninklijke weg naar het verstaan van de in tijd verzonken mens, maar spoort ons ook aan de gebaande paden te verlaten en vrijmoedig tot een nieuwe interpretatie van onszelf en de wereld te komen” (p. 153).
In het essay Over Kairos en bezieling wordt het lijntje van haar laatste boek over de ziel verder getrokken. Bezieling vond de mens van oudsher in de religie, waar “met behulp van mystieke tradities, kunstvormen, muziek, retorische overtuigingskracht de mens tot rust kon komen en bezield kon raken (…) Maar waar kunnen we tegenwoordig nog terecht, nu de kerken zijn leeggestroomd?”, vraagt de schrijfster zich in lichte paniek af (p. 252). Gelukkig zijn daar de kunst, de muziek en de literatuur nog. Zeker, maar worden hier niet de traditionele rustplaatsen voor de ziel te snel afgeschreven? Als er één instelling is waar men weet heeft van opnieuw beginnen, dan is het toch de kerk wel…?
Al met al is dit weer een inspirerend boek geworden. De diverse essays, stuk voor stuk helder van toon, onderstrepen telkens vanuit een ander perspectief het centrale pleidooi om het moment van het heden te pakken, waarin we op verschillend terrein de behoefte en de noodzaak gevoelen om nieuwe manieren van denken en doen te ontwikkelen: “Die mogelijkheden liggen om ons heen te sluimeren en wachten alleen nog op de alerte en creatieve geest die ze op het juiste ogenblik met de juiste verwondering tevoorschijn weet te toveren” is de slotzin van haar laatste essay (p. 278). Met een speels Abecedarium van het nieuwe begin besluit dit mooie boek.
Voor boekgegevens: klik hier.