Kerk als constructiefout is in verschillende opzichten een echt Kuitert-boek. Scherp en prikkelend, vlot leesbaar met een nog altijd fris taalgebruik, ook al vind je nu wat vaker tamelijk belegen voorbeelden in de tekst. Hij heeft met de jaren natuurlijk ook steeds meer verleden om op terug te grijpen.
Wat verder opvalt als typisch Kuitert is het ondertoontje richting de kerk die in zijn laatste boeken steeds meer is gaan overheersen. Kuitert wordt er niet milder op, integendeel. Gezien zijn staat van dienst kun je hem zijn venijn tegenover de kerk vergeven, maar het heeft ook iets triests dat een oude man zich nog zo druk meent te moeten maken. Je zou denken dat hij de laatste tijd wel wat anders aan zijn hoofd heeft gehad, maar nee, kennelijk moest dit boek nog geschreven worden, om (opnieuw?) met de kerk af te rekenen. De kerk lijdt aan een fundamentele constructiefout, volgens Kuitert. Het concept kerk deugt niet. De vraag is echter, of hij met die centrale stelling niet vooral tegen spoken uit zijn verleden aan het vechten is.
De kerk is een instelling die macht uitoefent over de zielen van haar leden. Dat is haar ‘onuitroeibaar en onopgeefbaar kenmerk’ en kerkleiders eisen ‘onvoorwaardelijke gehoorzaamheid’, volgens Kuitert die de grote woorden niet schuwt. Wie wat bedremmeld tegensputtert bij dit verbale geweld en zich niet in deze typeringen herkent, wordt door de schrijver meteen afgeserveerd, want dan heb je het niet meer over de kerk. De volgende passage is in dat opzicht onthullend:
“Er zijn nogal wat vrijzinnige gemeenschappen die zich kerk noemen, maar het volgens mijn definitie niet zijn, omdat ze van gezag dat van Boven komt niet meer willen weten (…) maar het concept kerk veronderstelt juist wel autoriteit, en gehoorzaamheid aan de kerkleiders is daar gehoorzaamheid aan Boven. Daarom kan de kerk geen andere vrijheid toestaan dan de ‘vrijheid’ om te gehoorzamen aan wat de kerkleiding zegt. Welke versoepelende richtlijnen in de loop der eeuwen ook werden of zullen worden ingevoerd, de ruggengraat blijft het innemen van de vrijheid der gelovigen, zoals de portier de entreebewijzen inneemt als je de bioscoop binnen wilt – anders kom je er niet in” (p. 106).
Tja, dan ben je gauw uitgepraat.
Hier verraadt zich ook de eigen stijl van de grootvizier van gefrustreerd gereformeerd Nederland. Kuitert heeft het vermogen om zijn argumenten met zoveel gemak te debiteren dat je de indruk krijgt dat er geen speld tussen te krijgen is, totdat je ziet hoe hij argumentatief manipuleert en zo een eigen speelveld creëert waarop hij altijd in balbezit blijft. Vergelijkbaar met de atheïsten die christenen die genuanceerd met het gezag van de Bijbel omgaan verwijten dat ze geen ‘echte’ gelovigen zijn, want dan moet je de Bijbel van kaft tot kaft letterlijk omarmen.
Ondertussen hoeft de kerk van Kuitert niet helemaal afgeschaft te worden (dat zal wel met de haat-liefdeverhouding te maken hebben). Als ze zich maar om laat bouwen tot een religieus genootschap dat de overlevering in stand houdt door de verhalen te blijven vertellen (150 e.v.) en zichzelf niet voorbijloopt in de haast om vooral relevant te willen zijn.
Het is een wat slappe conclusie, en feitelijk een terugkerend refrein uit eerdere publicaties. Voor wie vandaag de dag in of buiten de gevestigde kerk, zoekt naar eigentijdse en aansprekende vormen om de traditie over te dragen, heeft dit boekje niets te bieden. Kuitert vecht tot zijn laatste snik, maar zijn tragiek is dat het steeds meer een achterhoedegevecht geworden is.
Voor de boekgegevens: klik hier