In de NRC vertelde actrice Sandra Hüller, die in de film de hoofdpersoon vertolkt, hoe deze extreme compartimentalisatie niet alleen iets zegt over het verleden, maar juist ook over het heden, en de scheidingsmuren die mensen in de samenleving optrekken tussen ‘wij’ en ‘zij’. “Voor sommige mensen is het een gemakkelijk en handig alternatief: ‘de ander’ moet bestreden worden om jezelf beter te voelen.’ Een gedachtegoed dat wat Hüller betreft ‘actief tegengegaan moet worden.”

Een grondig en hartstochtelijk pleidooi om precies dit ‘wij’/’zij’-denken in ons samenleven tegen te gaan, tref ik aan in het boek Opdat wij bloeien, bespiegelingen over God en het goede leven van Anne-Claire Mulder. De auteur is geïnspireerd door het filosofische werk van Luce Irigaray, waarop zij bijna een kwart eeuw geleden promoveerde en waarin zij – voor zover ik kan beoordelen – als geen ander thuis is, zoals Mulder ook thuis is in de bredere traditie van feministische filosofen en theologen.

Haar boek is geen systematisch betoog van begin tot eind, maar een caleidoscopisch geheel van bespiegelingen, verschillende invalshoeken die – hoe kan het ook met zo’n titel – organisch samenhangen en in hun gezamenlijkheid zicht bieden op het goede leven. Dat is voor haar een samenleving waarin, zoals ze schrijft, “het andere van de andere mens (juist) tot bloei kan komen, en zo gerespecteerd en gevierd wordt.” (p.50).

Na een verhelderende inwijding in het werk en denken van Irigaray – voor wie het perspectief op het goede leven onlosmakelijk verbonden is met de zintuiglijke, aanraakbare materie – wordt de lezer in het vierde hoofdstuk ingewijd in het concept van de tussenruimte.

Ze sluit aan bij de voorstelling van verwante eco-feministische theologen dat al het levende, inclusief de mens, uit dezelfde grond gevormd is, opgebouwd is uit dezelfde materie en deel uitmaakt van een onontwarbaar netwerk van relaties. Zo neemt Mulder ons in dit hoofdstuk mee in haar zoektocht naar de manier waarop de tussenruimte tussen ‘ik’ en ‘jij’, behoed kan worden.

Er is weinig verbeelding voor nodig om ons voor te stellen hoeveel er in intermenselijke relaties, christelijke gemeenschapsvorming en bredere maatschappelijke zin misgaat, wanneer die tussenruimte niet gerespecteerd wordt, en de optelsom gemaakt wordt van ‘ik’ en ‘jij’ naar ‘wij’. Mijn Instagram-feed staat er bol van.

Van de symbiotische relaties, waarin het verschil op een ongezonde manier wordt opgeheven, de een de ander opslokt of verschillen worden begraven.

Tot de muren en hekwerken, die worden opgetrokken om de ene groep ‘ikken’ zogenaamd in bescherming te nemen en vreemde anderen buiten te sluiten. Met – denk weer aan het hedendaagse compartimentaliseren waar actrice Sandra Hüller op duidt – alle gruwelijke gevolgen van dien.

Opdat-wij-bloeien-voorkant

In het vierde hoofdstuk presenteert Mulder oprechte verwondering over het anders-zijn van de ander als dé sleutel tot het behoeden van de tussenruimte en het tegengaan van zowel de opheffing van het verschil, als het wegduwen van de ander.

Verwondering is – beschrijft zij beeldend – “de onderbreking van de nadering tot de ander, die het oordeel over de ander opschort en die ene vraag stelt: wie ben jij?”

Alleen in de ruimte tussen de een en de ander kan deze vraag klinken, wordt de ander uitgenodigd om tevoorschijn te komen, en realiseert de ‘ik’ zich dat dit ook een vraag aan haarzelf is. Zo ontstaat een ‘wij’ dat – ik citeer – “noch de één, noch de ander zich kan toe-eigenen” (p.54).

Dit verwonderen staat – en dat herken ik – in ons dagelijks leven onder druk. Daarom – betoogt Mulder in het spoor van Irigaray – is oefening in zintuiglijke opmerkzaamheid nodig, waarbij de ademhaling cruciaal is. Omdat die ons terugbrengt naar onszelf, ons eigen lichaam en de grenzen daarvan. En dus helpt om onszelf niet te verliezen in de ontmoeting met de ander, maar behoedzaam de tussenruimte tot gedeelde ruimte te maken, waarin het goddelijke belichaamd wordt en co-creatie plaatsvindt.

Trouw aan de feministische, theologische en filosofische gesprekspartners van toen en nu voert Mulder ons in de volgende hoofdstukken langs een aantal broodnodige kritische noties, die vanuit een door vrouwen belichaamd perspectief op het goede leven aan het licht komen.

Want (hoofdstuk 6) het respecteren en vieren van het verschil, gericht zijn op de bloei van de ander, roept de vraag op: wie bloeit er eigenlijk, en ten koste van wie?

En de herwaardering van de onderlinge afhankelijkheid van alles en allen, vraagt (hoofdstuk 7) ook om een herwaardering van het gewone en alledaagse, om in ons waardesysteem de zorg voor ons lichaam centraal te stellen. En dat vraagt (hoofdstuk 8 en 9) om godsbeelden die het relationele en procesmatige van het goede leven inspireren. Wat te denken van niet alleen God als vrouwe wijsheid, maar God als zorg of – waarom ook niet – God als een huisvrouw?

En (hoofdstuk 10) zolang genderverschillen verbonden zijn met machtsverschillen, en sommige mensen, standpunten en teksten wel en andere geen autoriteit verleend worden, is en blijft het nodig om vraagtekens te plaatsen bij vanzelfsprekendheden, en te bouwen aan een alternatief tegenover het dominante patriarchale wereldbeeld.

Als ik kijk naar de context waarin ik – een volgende generatie vrouw, theoloog en ambtsdrager – werkzaam ben, de soms verpletterende vanzelfsprekendheid waarmee er in die context over geloven, gemeenschap en God gesproken wordt, dan leest Opdat wij bloeien als een verademing. Een boek dat bovendien laat zien dat het feministisch theologische en filosofische gedachtegoed niet aan actualiteit heeft ingeboet.

Hoewel op meerdere plekken de actualiteit aanwezig is – in aandacht voor schepping en klimaat, grensoverschrijdend gedrag en, #metoo, intersectionaliteit – ligt de nadruk in het boek op theologische en filosofische reflectie en doordenking, en dat maakt het open voor interpretatie en verbinding met de praktijk van mijn leven, relaties, en kerkelijke en sociale context. Al lezend hoorde ik de stemmen van de vrouwen en mannen waarmee ik in gesprek ben, en zag ik verbanden met de thema’s die mij bezighouden.

Zoals de activistische televisiemaakster van Omroep Zwart, die, toen ik haar sprak rond de nationale herdenkingsdienst naar aanleiding van de afschaffing van de slavernij compleet afhaakte bij kerkelijke taal over vergeving en verzoening.

Of de nieuwe christelijke leefgemeenschappen, die ik onderzoek en begeleid, waar zoveel goeds gebeurt, maar waar de tussenruimte tussen ‘ik’ en ‘jij’ voortdurend onder druk staat.

Het seksisme dat ik tot mijn eigen ontzetting in mijn rol als predikant tegen blijf komen. Laatst nog gooide een man bij het handen schudden na een kerkdienst het eruit: “Kan het niet anders zeggen, wat ben je toch een lekker wijf!”

Tot de jonge filosofe van de Amsterdamse pioniersplek voor christelijke meditatie, Gist, die mij leerde hoe cruciaal ademhalen is in het blijven bij mezelf en me niet verliezen in de soms best heftige en confronterende ontmoeting met de ander.

Hoe welkom dan een boek als dit, dat mijn theologische verbeelding prikkelt en me aanmoedigt. Om scherp te blijven, vanzelfsprekendheden te ontmaskeren, en met woorden, gebaren, rituelen te bouwen aan een ander perspectief op het goede leven. Om eigenwijs en vasthoudend mijn verhaal te schrijven. Om (met vele anderen) te blijven dromen van – zoals Mulder zo treffend beschrijft – “een aards paradijs waar allen kunnen bloeien” en “geloofsgemeenschappen waar alle voornaamwoorden door elkaar gebruikt worden in de volle overtuiging dat God het hoort en ziet dat het goed is.”

Anne-Claire Mulder. Opdat wij bloeien. Bespiegelingen over God en het goede leven. Uitgeverij Van Warven, 2024. Paperback. € 19,95.

1677835838006

Rosaliene Israël

Rosaliene Israël is predikant en scriba van de Protestantse Kerk Amsterdam.
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.