In een filosofische dialoog op hoog (abstractie)niveau gaan Theo de Boer en Ger Groot, ooit leraar en leerling, in op deze vragen die de achtergrond vormen van het hedendaagse debat over God en het godsgeloof in onze (post)moderne samenleving.
De Boer opent het gesprek en toont aan dat God in filosofische zin al een tijdje ‘dood’ is. Dat wil zeggen, de metafysische God, als sluitstuk van een uitgebreid theologisch en vooral filosofisch bouwwerk, met de typisch goddelijke eigenschappen als onveranderlijkheid, onafhankelijkheid en zelfgenoegzaamheid, existeert niet meer. De rationele God, waarmee generaties lang als vanzelfsprekend is geredeneerd, is in filosofische zin overleden. Eigenlijk is dat al sinds Kant het geval. Binnen de filosofie heeft God daarna nog een tijdje voortbestaan, als de garant van de morele orde (bij Kant zelf), als historische waarheid of hermeneutisch principe. Maar in de termen van een strikt rationele filosofie is God een achterhaald en daarmee overbodig concept geworden.
Tegelijk laat De Boer zien hoe er een ‘religie zonder God’ is ontstaan, “een religie van riten, sacramenten en gebeden” (p. 37) waarin geloof niet meer betekent dat er bepaalde opvattingen voor waar worden gehouden. Geloof wordt veeleer het je overgeven aan de eigen kracht en werking van het ritueel, die het religieuze besef in stand houden.
Ger Groot bouwt vervolgens op dit punt verder. Volgens hem gaat het inderdaad niet om een bepaalde geloofsleer, maar om een manier van leven, of beter nog: van je verhouden. Geloof schuilt in het gebaar, in de pragmatiek, in manieren van doen. Hij verzet zich zowel tegen een verenging van het geloof tot ethiek als tegen de romantisch-esthetische impuls om het geloof op te sluiten in privé-ervaringen zoals in hedendaagse stromingen als het ietsisme lijkt te gebeuren. Het geloof behoudt voor hem, ook in filosofische zin, een weerbarstigheid die precies in het gebaar, als niet te herleiden oorspronkelijkheid, wordt bewaard. Hij benadrukt “deze onverzettelijkheid van de werkelijkheid tegenover het bewustzijn” (p. 66) waarin de “aardsheid” wordt bewaard.

Voor Groot wordt religie zo de instantie die misschien als enige de rationele logica op haar grenzen wijst, omdat ze het besef levend houdt van datgene wat zich niet in het denken laat opsluiten en zich niettemin doet kennen. Dit besef is niet zozeer een zaak van het denken, maar van het doen en het zijn (p. 80), waarbij het laatste door Groot is gecursiveerd.
Hiermee zijn de belangrijkste kwesties in de dialoog benoemd, al gaan beide auteurs in een tweede, kortere, ronde nog een keer op de thematiek in. Deze rond biedt niet zozeer nieuwe inzichten, maar verheldert en verdiept wel beide voorgaande betogen.
Religie zonder God is een fraai uitgegeven boekje dat in kort bestek veel aanroert. Het is geen gemakkelijke lectuur, maar wel één die de moeite meer dan waard is voor wie zich op niveau wil oriënteren op de huidige visies over de eeuwige thema’s van god, religie en de betekenis van het menselijk leven.
Boekgegevens
Auteurs: Theo de Boer & Ger Groot | Titel: Religie zonder God. Een dialoog. (Oratioreeks) | Uitgeverij: Sjibbolet Amsterdam | Verschenen: januari 2013 | Aantal pagina’s: 120 | ISBN: 9789491110054 | Prijs: € 17,95
Religie zonder een God of god is normaal. Neem het Confucianisme.
Boer’ s en Groot’s boek is opklop!