In de filosofie sinds de Verlichting is God stilaan verdwenen, letterlijk ondenkbaar geworden. God is dood, verklaarde Nietzsche. Godsdienst werd beschouwd als een achterhaald fenomeen, gedoemd om een langzame maar zekere dood te sterven. Is de filosofie erin geslaagd om God definitief van het toneel te laten verdwijnen?
De onhoudbaarheid van het geloof in de dood van God en godsdienst, is inmiddels gebleken. Niet zozeer vanwege de wereldwijde, aanhoudende aanwezigheid van religie. Ook in de kritische, westerse filosofie zelf, is een comeback van God te bespeuren. God is niet meer weg te denken.
Hoe dat zo gekomen is, probeert Meganck in zijn vlot geschreven boek te achterhalen. Hij kiest voor een bespreking per denker en presenteert ze in chronologische volgorde. Van Feuerbach tot Derrida, krijgt de lezer zo “twaalf exponenten van het moderne filosofisch atheïsme” voorgeschoteld. De gelijkenis met de twaalf apostelen, is hem zelf ook al opgevallen, blijkt in het afsluitend hoofdstuk (p. 201). Wellicht verklaart dat ook waarom hij zich tot filosofische mannen heeft beperkt?
Meganck pretendeert niet een compleet overzicht van de behandelde filosofen te geven, maar beperkt zich tot de vraag naar hun vermeende atheïsme. Dat blijkt nogal te verschillen. In de 19e eeuw richtte het atheïsme zich vooral kritisch op kerk en traditioneel christendom. Het atheïsme leunt dan nogal sterk op het theïsme. In de 20e eeuw krijgt het een meer filosofisch accent als een kritiek van de metafysica, het denken in twee werelden. Je zou kunnen zeggen dat het atheïsme op eigen benen komt te staan, waardoor er op een verrassende manier ruimte komt voor een religieuze inkleuring ervan.
Immers, met de dood van God (Nietzsche) zijn er “…geen goede redenen meer (…) om een radicale atheïst te zijn. De ervaring van de dood van God beantwoordt niet de vraag naar het al dan niet feitelijke bestaan van God, maar verklaart dergelijke antwoorden ongeldig en de vraag zinloos. Wie beweert dat God niet bestaat, heeft de dood van God niet vernomen” (p. 70). Het tweede deel van het boek, zo ongeveer vanaf Heidegger, is daarom ook het meest interessant, wat mij betreft.

Meganck presenteert zijn filosofische apostelen naar eigen zeggen op een “tendentieuze wijze”. Het is duidelijk dat hij zelf een gelovige (katholieke) positie inneemt. Dat kleurt zijn weergave. Met name bij de vertegenwoordigers van het postmoderne denken, waarin gepoogd wordt het metafysische denken geheel achterwege te laten, kan hij theologisch garen spinnen. “ … God is onmogelijk en de vraag naar (het bestaan van) God onbeslisbaar. God is niet onmogelijk omdat de wetenschap dat bewijst, maar omdat hij voorbij de door de mens bevatbare en uitlegbare mogelijkheden ligt. De onbeslisbaarheid van het bestaan van God wist de naam nog niet uit” (p. 198). Dat biedt gelegenheid om voorbij de metafysicakritiek te komen en ruimte te scheppen voor een theologisch-filosofisch spreken over de Naam (p. 205 e.v.).
Religieus atheïsme is een interessante zoektocht naar God in het actuele filosofiedebat. Het helpt als je al enige voorkennis hebt, want het is soms best pittig wat in redelijk kort bestek naar voren wordt gebracht. Maar Meganck toont zich een bekwaam docent, die met de nodige olijkheid zijn leerlingen bij de les weet te houden. Met de bibliografische tips aan het eind kan de geïnteresseerde lezer zijn of haar zoektocht verder vervolgen.
Erik Meganck, Religieus atheïsme. (Post)moderne filosofen over God en godsdienst, Uitgeverij Damon Eindhoven 2021, 256 pag., €24,90