In de verschillende hoofdstukken schetst hij een beeld van de situatie in het gezin, gevangen tussen een patriarchale traditie aan de ene kant en de open, liberale maatschappij waarin ze terecht zijn gekomen en de kinderen opgroeien. Het levert grote spanningen op, waar sommigen uit het gezin zelfs van doordraaien. “Het leiden van een dubbelleven zorgt er mede voor dat ze (tweede generatie Marokkaanse Nederlanders) vier tot zes keer zoveel kans lopen om schizofrenie te ontwikkelen als Nederlandse mannen (…) In bijna alle Marokkaanse families die ik ken, inclusief mijn eigen, komt wel iemand voor die psychotisch of schizofreen is” (p. 130). Hij schetst het verhaal van zijn lievelingsbroer Farid, die zesmaal een psychose moet overwinnen voordat hij enige stabiliteit in zijn leven vindt (pp. 35-40). Ook de andere broers Mourad en Fouad hebben de nodige moeite om hun weg te vinden. Geen van de gezinsleden is ongeschonden uit hun jeugd gekomen, waarbij de vader een cruciale rol speelt.
In zijn debuut uit 2000, De dagen van Sjaitan, heeft El Haji het verhaal verteld van een jongen die in verzet komt tegen de strenge mores van zijn vrome vader. Hij noemt het “een autobiografische roman” waarmee hij zijn vader heeft “vermoord” (p. 9). Inmiddels is de vader niet alleen literair maar ook werkelijk overleden. Meer dan tien jaar later, nu er in zijn eigen leven ook meer stabiliteit is bereikt, herordent hij zijn relatie met zijn vader. Er is ruimte voor meer nuance, ook al is de woede nooit ver weg. Er is meer begrip voor een vader die, veel te jong buiten het arbeidsproces kwam te staan, en zich overbodig voelde en tegelijk gevangen tussen twee culturen. Gelukkig is er een bijzondere herinnering aan een moment van intimiteit tussen vader en moeder, waaruit blijkt dat zijn vader kennelijk ook het vermogen tot tederheid in zich had. Veelbetekenend merkt hij hierbij op: “Sinds ik vader ben (!) koester ik deze herinnering” (p. 147).
Tussen de portretten van zijn eigen moeizame verhouding met zijn vader, worden momenten uit het leven van de overige gezinsleden geschetst. Het levert het beeld op van een moeizaam gevecht om een eigen weg te vinden, waar niemand geheel ongeschonden uit lijkt te zijn gekomen. De hoofdstukken over zijn worsteling met seksualiteit (porno, masturberen, besnijdenis) illustreren dit misschien wel het beste. Hier lijkt de schrijver zichzelf nog al eens te overschreeuwen in al te boude beweringen. Ook de opgenomen polemiek met Mohammed Cheppi (Brief aan de imam – pp. 126 ev.) had wat mij betreft achterwege kunnen blijven. Said El Haji is het meest overtuigend wanneer hij met minder stemverheffing schrijft.
Het boek is geen ode aan zijn overleden vader geworden. Daarvoor blijft El Haji zich te bewust van de verschillen. Maar het is een ontroerende poging om over het graf heen zijn vader te bereiken door eerlijk en openhartig zijn verhaal te vertellen. Iets dat hij, sinds hij zelf vader is, pas goed kan: “Het zou een pak van mijn hart zijn te weten dat ik zijn zegen zou hebben. Te meer daar ik vrede heb met zijn denken en handelen nu ik zelf vader ben, en nu ik zijn wereld beter begrijp, hoewel ik het een onrechtvaardige wereld vind. Hem in alle openheid de zegeningen van mijn leven te tonen zou mij de ruimte geven om hem ongecompliceerd lief te hebben” (pp. 155-156).
Voor boekgegevens/bestellingen: klik hier.