Veel discussies en publicaties worden uitgebreid samengevat en van commentaar voorzien. Er is veel aandacht voor opvattingen van politieke partijen. Dit boek zal een belangrijk naslagwerk worden voor ieder die zich interesseert voor de positie van moslims in Nederland en voor de wijze waarop kerk en maatschappij hebben gereageerd op de islam en moslims. Er is heel veel materiaal opgespoord en geordend, en dat is geen geringe prestatie. Het is plezierig dat de auteurs ook de moeite namen al te starten in 1848, want voor velen is de periode tot 1945 een periode waarvan ze weinig weten als het gaat over dit onderwerp. Zowel de auteurs als de uitgever zijn te feliciteren met dit mooi uitgegeven boek, dat zijn lezers wel zal vinden.
Natuurlijk mag enig commentaar niet achterwege blijven. Het zou de lezer geholpen hebben als de auteurs aangegeven zouden hebben wat zij zelf verstaan onder sleutelwoorden als ‘beeld’, ‘islam’, ‘cultuur’, ‘identiteit’ (op pagina 27 wordt wel gesproken over identiteit, maar wordt een heel vage keuze gemaakt: ‘Voor ons onderzoek is het voldoende vast te stellen dat de beeldvorming van de ander een belangrijk element is in de eigen identiteitsvorming.’).
Het boek wil nadrukkelijk analyse bieden, en doet dat ook wel, maar de beschrijvende en opsommende gedeelten van het boek – er worden o.a. veel samenvattingen van publicaties gegeven – zijn verre in de meerderheid. Bij het weergeven van die publicaties ontbreekt veelal een analyse; soms is die er wel, zoals rond Hans Jansen (pagina 460vv) en dan bieden de auteurs ook kwaliteit. Er zijn aardige waarnemingen zoals: Fortuyn en Wilders beroepen zich op het joods-christelijk erfgoed, maar laten zich niet door kerkelijke theologen leiden…
Er is discussie mogelijk over de opzet van het boek en tal van details. Iets over de opzet: de auteurs hebben de periode van 1945 tot 1983 bestempeld als een tussentijd (in twee perioden, tot 1965 en daarna tot 1983). Ik zou zelf één tussentijd hebben gekozen, van 1945 tot 1960, omdat in de periode van 1960 tot 1983 zo veel op gang komt, inclusief aanzetten tot een theologie van de islam (Wessels), dat het voor mijn gevoel geen tussentijd meer is, temeer omdat op pagina 17 de auteurs er zelf al op wijzen dat in het tweede deel van die tussentijd een paradigmaverandering op gang komt: (‘Wel wordt de oude confrontatietheologie beginnend vanaf 1945, maar vooral in de jaren zestig en zeventig vervangen door een vorm van dialoog en ontmoeting, met respect voor de eigenheid van ieders religie’); en ze constateren dat in diezelfde jaren er deze verandering was: het ‘beeld van een multiculturele samenleving als een verrijking van de Nederlandse cultuur, met daarbij een positieve rol voor de islam’, pagina 18.
Wat details betreft: Op pagina 107 concluderen de auteurs, verwijzend naar Abraham Kuyper: “Niettemin is zijn visie van een gezamenlijk monotheïstisch getuigenis van jodendom, christendom en islam binnen de Nederlandse gereformeerde wereld van die dagen een unicum.” In een andere studie uit 2011 van Dirk van Keulen getiteld: Een blok aan het been? Gereformeerde mannenbroeders in debat over de islam, komt die auteur tot een andere conclusie. Hij verkiest Bavinck boven Kuyper, signaleert vooroordelen van Kuyper over de islam en concludeert dat Abraham als de gemeenschappelijke figuur voor drie godsdiensten de theologie van Kuyper niet echt beïnvloed heeft.
Soms zijn er lange uitweidingen, die niet altijd relevant zijn of herhalingen in de trant van: Een auteur die we hierboven al tegenkwamen… Er zijn kleine slippertjes: ‘Met Indië wordt het toenmalige Brits-Indië bedoeld, het huidige India en Pakistan’; hier is ten onrechte Bangla Desh onvermeld gebleven (pagina 65). Bij pagina 297: het is een behoorlijke omissie dat het werk van Slomp aan het Christelijk Studie Centrum in Rawalpindi niet vermeld wordt; juist daar publiceerde hij veel!
Er zijn typeringen waarbij je vragen kunt stellen: Kun je Verkuyl ‘Barthiaans’ noemen zoals de auteurs op pagina 164vv. voortdurend doen? Verkuyl zelf zou zich in die typering niet herkend hebben; op pagina 239 constateren de auteurs zelf ook: ‘Verkuyl laat de steile Barthiaanse benadering los’… De Rushdie-affaire is zwaar aangezet; te weinig komt naar voren dat er heel veel moslims in Nederland waren, die zich distantieerden van dit Iraanse doodvonnis.
Een lijn in het boek lijkt ook te zijn dat het geluid van dialoogwerkers zoals Slomp, Speelman en anderen vanuit de maatschappij niet meer ondersteund wordt, zo pagina 338. Op pagina 527 concluderen de auteurs: “De voorlichting over de islam vanuit de kerken en het maatschappelijk debat zijn gescheiden werelden.” Dat klopt maar ten dele; Wessels, Speelman, Mintjes, Slomp, Vroom en vele anderen, waaronder ondergetekende, geven in publicaties, op hun websites, in spreekbeurten en lezingen genoeg tegengas, maar kiezen er niet altijd voor om weer eens in te gaan op een oprisping van Wilders of Cliteur; óf de Volkskrant of Trouw publiceert hun bijdragen niet… In het verlengde daarvan: op pagina 536 is hoofdstuk 8.4. genoemd: ‘Erosie van de dialoog in het Protestantisme…’ Dat is een behoorlijk oordeel, dat vooral berust op de ‘Open brief’, de synodezitting van de PKN en een omstreden boek van Van Hoogstraten, dat zoveel aandacht niet verdiende; het oordeel doet onrecht aan de vele dialogen die in dit land gevoerd worden en de vele, vaak diepgaande ontmoetingen tussen moslims en christenen in Nederland. Dat de synode nu zijn eigen advies- en werkgroepen negeerde is één ding; maar in dit boek mag daar wel aandacht voor zijn, en voor alles wat in den lande gebeurt. Zo werd in 1968 de Raad van Kerken opgericht en binnen die Raad werd in 1979 de sectie ‘Relatie met Wereldgodsdiensten’ gevormd, met o.a. vanaf 1980 de ‘Werkgroep Islam’ met tal van activiteiten. Is in het boek hiervan iets terug te vinden?
Op pagina 569 komt opnieuw de suggestie naar voren dat protestants fundamentalisme de verworvenheden van de interreligieuze dialoog aan de kant zal schuiven. Dat zal nog moeten blijken; zoveel invloed heeft ‘Het Zoeklicht’ nu ook weer niet. En ook de zin: “Getuigenis vervangt het woord dialoog; zending wordt weer een issue”, pagina 587, is te zwaar aangezet. Soms vallen de auteurs uit hun beschrijvende rol en wordt alles iets te sensationeel, zoals op pagina 459: ‘Discovery Channel’…; of we raken aan de sfeer van de borreltafel, zoals op pagina 431: ‘Heb je al een brief naar Trouw gestuurd’…
Het boek vermeldt, in het kader van publicaties uit het blad Begrip, de verklaring van 138 moslims ‘A Common Word’ uit 2007. Maar had deze belangrijke verklaring niet veel meer aandacht moeten krijgen? Had ook niet vaker vermeld moeten worden dat moslims in Nederland en daarbuiten zich keren tegen geweld, eerwraak, zelfmoordaanslagen, etcetera? Sommige protestantse auteurs zijn in het geheel niet geciteerd (bijvoorbeeld D. Bakker, J. Blauw, C.Bouma), anderen weinig, gelet op alles wat ze gepubliceerd hebben (bijvoorbeeld D.C. Mulder, G. Speelman, J.Verkuyl, H.M. Vroom). In hoofdstuk 9.6 staat een treffend slotwoord; het is me uit het hart gegrepen. Er zijn opmerkelijk weinig drukfouten. Op pagina 579 las ik: ‘We beperken we’.. Een goed register sluit het boek af. Bij een volgende druk, die ik de auteurs van harte toewens, mogen de noten onderaan de pagina staan; nu is het veel bladeren geblazen.
Klik hier voor meer info/bestellingen.