De gekozen vorm van de over en weer geschreven brieven maakt het boek persoonlijk en de tekst vlot leesbaar. Het boekje is dan ook niet bedoeld als een systematische inleiding op het boeddhisme of om een overzicht te geven van de belangrijkste boeddhistische leerstellingen. Integendeel. Het is prettig eenvoudig en overzichtelijk gehouden.
De kracht en de voordelen van deze aanpak weerspiegelen echter, zoals zo vaak, tegelijk ook de nadelen.
– De persoonlijke toon verliest zich soms in het al te persoonlijke, dat wat je niet weten hoeft en weten wilt, en dreigt soms te veel om het eigen kleine navelgebied te blijven cirkelen. De eigen ervaringen komen ruimschoots aan bod, het leed in de wereld blijft op afstand, of, als het al aan de orde komt, vooral als iets dat mij stoort (zie onder).
– Het laagdrempelige in de gedeelde ervaringen met de boeddhistische levenswijsheid leidt hier en daar tot niet meer dan de oppervlakkige inzichten die in ieder zichzelf enigszins respecterend lifestyleblad te vinden is.
– De behoefte om boeddhisme en christendom met elkaar te verbinden, zit soms een eerlijke vergelijking van beide in de weg. Stufkens vertelt bijvoorbeeld het boeddhistische verhaal van een moeder van een overleden kind dat aan Boeddha vraagt om haar kind weer tot leven te wekken. Boeddha geeft haar de opdracht naar het dorp te gaan en een mosterdzaadje mee te nemen uit het huis waar de dood niet is geweest. Onverrichter zake komt ze terug. De boodschap: je moet de dood accepteren. Daar lijkt het verhaal van Jezus die de dochter van Jaïrus tot leven wekt tegenover te staan. De dood wordt niet geaccepteerd, maar overwonnen. Zo niet volgens Stufkens, die met Drewermann in de hand het verhaal van het dochtertje uitlegt als een verhaal dat duidelijk maakt dat de ouders het kind moeten loslaten om haar op de drempel naar haar volwassenheid een eigen leven te gunnen. “Zowel bij Boeddha als bij Jezus is de vraag niet of we de dood kunnen uitbannen, maar of we ons neurotisch verzet tegen de vergankelijkheid kunnen opgeven” (45 – 47, citaat op 47).
Als christelijk theoloog vind ik de dieptepsychologische uitleg van Drewermann verrijkend, maar vraag me wel af of daarmee alles is gezegd. De vraag of de dood, in allerlei gestalten, niet alleen geaccepteerd maar ook uitgebannen kan worden, lijkt mij voor een christen nog steeds aan de orde.
Verderop schrijft Schrijver binnen één alinea hoe ze een bericht over het onbeschrijflijke geweld in Syrië wegklikt en zich troost met een boeddhistisch inzicht “dat we onze zogenaamde ingebeelde goedheid moeten opgeven, onze eenzaamheid moeten durven aanvaarden en dan eindelijk onze verliefdheid op de wereld kunnen voelen. Pff, dat spreekt me aan. Daar kan ik wat mee.” (98)
Misschien niet helemaal eerlijk om haar daar zo over te vallen. Het boek is immers niet bedoeld als systematische uiteenzetting, de schrijfstijl van Schrijver is daar so wie so te springerig voor, maar bij dit soort passages hapert het bij mij wel even. Ik blijf liever zitten met een ongemakkelijke onmacht dan me te laten troosten door boeddhistische sofismen als dat we ‘niets weten van het leed van anderen’ (zelfde pagina).
Daarin ligt toch echt een verschil tussen christendom en boeddhisme, hoeveel (levens)wijsheid in deze laatste traditie ook ligt opgeslagen. Niet gezegd om het boeddhisme te diskwalificeren. Maar wel om recht te doen aan het verschil.
Het boekje is niet bedoeld om te vergelijken, maar om wederzijds te verrijken. En dat streven wordt gehaald, want daarvoor bevat Verlicht en verlost meer dan genoeg inzichten, sprekende voorbeelden en anekdotes. Misschien is de ergernis die het hier en daar oproept, juist een argument om de kracht van deze brievenbundel te prijzen. Want daardoor wordt duidelijk dat het je uitdaagt, niet alleen om je eigen traditie te onderzoeken maar ook om de waarde van die andere op eigen manier te beproeven.
Voor meer informatie over dit boek of om het te bestellen: klik hier.