Inmiddels is hij gepensioneerd en dat is wellicht aanleiding geweest om een flink aantal eerder verschenen columns en beschouwingen te verzamelen en in boekvorm uit te geven. Een mens ruimt wat op. Ze worden ons gepresenteerd in verschillende rubrieken.
Het boek opent met beschouwingen over de jaren zestig waarin Keizer opgroeide. Hij was van The Beatles, en dat zegt genoeg. Leuke bijkomstigheid zijn de foto’s die erbij staan. Helaas blijft dat beperkt tot het openingsdeel, want daarna komen we geen illustraties meer tegen.
De tweede rubriek is gewijd aan Godsdienst. Keizer is katholiek opgevoed. De foto op de omslag met de jonge Keizer als glimlachend poserende misdienaar is er het bewijs van. Zo’n achtergrond schud je nooit helemaal van je af, ondanks dikwijls herhaalde verzekeringen van het tegendeel. Vroeger waren we onsterfelijk, want we geloofden in God, aldus Keizer. God hebben we afgeschaft, maar waar vinden we nu dan troost?
Volgens de ondertitel is dat in filosofie en literatuur. We worden uitgebreid bijgepraat over Keizer’s fascinatie voor filosofen als Wittgenstein en Russel. Britse nuchterheid ten top. Filosofen zonder uitgewerkte ideologieën om de werkelijkheid te veranderen, maar ondertussen uiterst scherpe denkers en geprononceerde persoonlijkheden.
Maar wat is dat dan voor troost die je daar kunt halen? In een van zijn stukjes vertelt hij over de Nacht van de Filosofie, een hedendaags event om de filosofie wat sexier te maken waar de heren en dames filosofen hun best doen in een rondje stand-up philosophy elkaar vliegen af te vangen. Daar vraagt een jonge vrouw uit het publiek of je “… zekerheid kunt krijgen over de mogelijkheid van leven na de dood. Het cynische antwoord was: ‘Ga naar de relatietherapeut, wel je eigen pistool meenemen, en je komt er gauw genoeg achter'”. Als de gespreksleider even doorvraagt blijkt de vraag voort te komen uit een persoonlijk gemis van een onlangs gestorven geliefde: “… ‘ik zou het zo’n troost vinden als ik wist dat ze dat na hun dood toch op de een of andere manier zouden kunnen afmaken’. Daar sta je dan met je grove ongein over een pistool. Daar stoot je je hoofd, of je hart liever, aan een – durf ik het te zeggen – zekere armoede in de filosofie: zij geeft wel licht, maar geen warmte. En een mens leeft niet bij licht alleen” (p. 164).
Mooie en eerlijke verzuchting met nog een bijbelse toespeling in de slotzin. De troost van de filosofie heeft zijn beperkingen. (Is er overigens een religie die op deze vraag wel een antwoord heeft dat de vragenstelster tevreden zou stellen?)
Het boek bevat verder diverse beschouwingen over nut en noodzaak van de geneeskunde, het vak waarin Keizer een levenlang werkzaam is geweest. Ook daar weet hij op een prettige manier de grenzen van aan te geven. De troost zit ‘em precies daarin, dat wij niet teveel van de medische stand moeten verwachten: “Ik vind geloof binnen de reguliere geneeskunde veel fascinerender. Naast het door doodsangst en hoop gevoede geloof bestaan er nog allerlei andere manifestaties van geloof in de geneeskunde, zoals het geloof in de onderneming an sich. Het gaat hier om een merkwaardig vertrouwen in het vak, omdat het vak er nu eenmaal is. Men lijkt te denken dat een maatschappelijk fenomeen dat reeds honderden jaren een niet te stuiten vloed van positieve pr weet te genereren, dan ook wel op een hecht fundament zal rusten” (p. 258).
Voor de liefhebbers van zijn milde ironie is er veel te genieten. Soms zet hij je zelfs tot denken aan. Helaas lezen we in zijn boek niets over zijn actuele ervaringen bij de Levenseindekliniek. Is dat omdat daar helemaal geen troost te halen valt? Misschien is het een idee om de linnen tasjes met titelopdruk ‘Vroeger waren we onsterfelijk’ die via de uitgeverij te verkrijgen zijn, gratis aan de cliënten daar te verstrekken. Zou dat niet een mooi, troostrijk, paascadeau zijn?
Boekgegevens
Bert Keizer, Vroeger waren we onsterfelijk. De troost van filosofie, literatuur en geneeskunde, Lemniscaat Rotterdam 2016, 296 pag., € 19,95.