Wat religieuzen en humanisten echter bindt, is een groot geloof in de mens als zingevend kader. In die zin moet humanisme niet worden beschouwd als een stroming tegenover religie, maar meer als een vergevorderde vorm van (protestants) christendom. Op diezelfde manier geeft het atheïsme een uiterst bijzondere relatie tot God aan en staat daarmee helemaal niet tegenover religieus denken.

De tegenstelling ‘religieus’ – ‘niet-religieus’ is dan ook een valse tegenstelling, die onderdeel uit maakt van een wereld waarin meer van dit soort valse tegenstellingen zijn geproduceerd, zoals ‘cultuur’ en ‘natuur’, ‘lichaam’ en ‘geest’, ‘mens’ en ‘dier’ en uiteindelijk zelfs ‘leven’ en ‘niet-leven’.

Het is even onzinnig om te beweren dat religie inherent waardevoller zou zijn dan atheïsme, als te beweren dat de verschillen tussen mensen uiteindelijk worden overstegen door de vaststelling dat we nu eenmaal allemaal mensen zijn. Wat zowel Wibier als Van der Ham produceren is een ideaal mensbeeld waaraan ze hun betoog ophangen. Het is volgens mij precies dit universalistisch moreel humanisme waarin de discussie tussen ‘religie’ en ‘seculier’ gevangen zit.

In dit debat sprake is van een obsessie voor identiteitslabels, waarin iedereen probeert zichzelf te identificeren als ‘christen’, ‘moslim’, ‘atheïst’, ‘niet-religieus’ of, wanneer alle andere categorieën falen, gebruik wordt gemaakt van het label ‘mens’. Maar zulke labels genereren altijd een tegendeel: een ‘atheïst’ zegt dat zij ‘niet-christelijk’ is, maar neemt daarmee het label ‘christelijk’ wel serieus. Een seculiere westerling zegt dat hij ‘niet-christelijk’ en ‘niet-moslim’ is en neemt ook daarmee deze religieuze identiteiten serieus, in plaats van ze te verwerpen als ficties. Een moslim plaatst zichzelf expliciet tegenover de ‘ongelovigen’. Het label ‘mens’ wordt hierin gebruikt als een superlabel om de verschillen te verbinden; Wibier noemt atheïsten ‘beperkte mensen’ terwijl Van der Ham eigenlijk beweert dat de zogenaamde ‘atheïstische’ tolerantie ook maar moet worden overgenomen door de ‘religieuzen’, waarmee hij zoveel zegt als dat religieuzen beperkte mensen zijn juist omdat ze atheïsten zien als beperkte mensen.

Maar ook het label mens werkt uitsluitend. Het sluit de waarde uit van dieren, planten en andere levende organismen. De aarde herbergt een complex ecosysteem van planten, dieren, mensen en materie, zowel levend als levenloos. De tegenstelling ‘religie’ en ‘atheïsme’ is in zo’n wereld een beetje kinderachtig: alsof de wereld alleen maar bestaat uit ‘mensen die geloven’ en ‘mensen die niet geloven’ en dat het dan maar het meest menselijk is om ‘elkaar in je waarde te laten’.

Hieruit kunnen we een andere opvatting over het ‘religieuze’ afleiden, een die bijvoorbeeld ook veel gebruikelijker is in Oosterse religie of in animistische en natuurreligies, waarin het onderscheid tussen ‘religieus’ en ‘seculier’ geen plek heeft. Religie zou dan ook veel beter gezien kunnen worden als de intieme interactie tussen mensen, dieren, planten en objecten waarin door bepaalde riten betekenissen worden geproduceerd om een spel met deze relaties tot leven te wekken. Zowel het religieuze als het humanistische betreft immers de mens, maar het betreft ook méér dan de mens. Het betreft het leven, maar het betreft ook méér dan het leven. We hoeven religie niet enkel te beschouwen als iets ‘cultureels’ en iets ‘menselijks’, maar bij uitstek als iets materieels, als een choreografie tussen lichamen van allerlei soorten. Religie heeft in zo’n opvatting ook weinig te maken met identiteit, maar wel alles met materialiteit, ritueel en spel.

Daan F. Oostveen

Filosoof

Als promovendus verbonden aan de faculteit Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit in Amsterdam
Profiel-pagina
Al 5 reacties — praat mee.