Maar is het werkelijk zo simpel? Ervaren boeddhisten geen contact met iets hogers? In het mahayana-boeddhisme wordt de werkelijkheid gezien als vervuld van bodhisattva’s: wezens die zijn toegewijd aan de bevrijding van alles en iedereen. Deze wezens hebben reeds vele levens lang het pad naar bevrijding gevolgd, en hadden al lang zelf het nirvana binnen kunnen gaan. Ze hebben dat echter uitgesteld om anderen van dienst te kunnen zijn.

Zulke bodhisattva’s zijn er in velerlei gestalten. Je hebt Manjushri, die onderscheidend inzicht vertegenwoordigt. Gezeten op een leeuw snijdt hij met een zwaard alle illusies aan stukken. Samantabhadra, afgebeeld als zittend op een olifant, staat anderen bij waar hij maar kan, vaak in het verborgene. Maar de meest bekende bodhisattva is Avalokiteshvara, die het mededogen symboliseert. Hij wordt vaak afgebeeld met duizend handen met duizend ogen erin. Hij komt letterlijk handen tekort om het lijden en onrecht in de wereld te verzachten.

Wanneer het boeddhisme naar China verhuist, krijgt deze mannelijke gestalte van Avalokiteshvara een vrouwelijke vorm. Als Kuanyin (‘zij die luistert naar de noodkreten der wereld’) vertegenwoordigt deze bodhisattva de moederlijke compassie: de moeder die onvoorwaardelijk antwoordt op het roepen om hulp van haar kind.

Voor Chinese boeddhisten is de voortdurende aanwezigheid van Kuanyin, en het voortdurende contact met haar, een vanzelfsprekendheid. Toen ik vorig jaar in China een boeddhistisch klooster bezocht, struikelde ik op weg naar de uitgang. “Kijk”, zei de gastenmonnik, “dat is Kuanyin die niet wil dat je ons verlaat.”

Voor ons nuchtere westerlingen ligt dat vaak wat lastiger. In mijn eigen boeddhistische praktijk heeft het wel een tijd geduurd voordat ik leerde dat ook ik Kuanyin kan vragen om hulp. Vooral in situaties waarin menselijkerwijs niets meer mogelijk lijkt. Het is juist wanneer ik mijn eigen onvermogen toegeef, om hulp vraag aan een liefdevolle aanwezigheid die mij verre overstijgt, dat ik merk dat er zich op wonderbaarlijke wijze iets kan openen, daar waar alles potdicht leek te zitten.

Door mijn boeddhistische ervaringen met Kuanyin ben ik ook op een andere manier gaan kijken naar de Maria die ik nog kende uit mijn katholieke kinderjaren. Het waren vooral mijn moeder en grootmoeder die een diepe band hadden met Maria, ik was er nooit zo mee bezig. Maar via Kuanyin kreeg ik een nieuwe toegang tot Maria, en begon ik weer van tijd tot tijd de rozenkrans te bidden.

In het klooster van de zusters in Steyl, dat ik regelmatig bezoek om daar zenretraites te doen, is in de tuin de grot van Bernadette nagebouwd. Een groot beeld van Maria staat tegen de rots aan. Vaak ga ik op het bankje tegenover haar zitten en doe dan mijn rozenkrans. Heb ik dan contact met Maria? Spreekt ze terug? Ik kan het nooit zeker weten. En ik hoef het ook niet te weten. Ik mag het geloven. En net zo hoef ik, iedere keer dat ik buig voor Kuanyin, niet met zekerheid te weten dat mijn buiging wordt gezien. Ik mag het geloven.

Van der Braak

André van der Braak

Hoogleraar en zenleraar

André van der Braak is verbonden aan de VU als hoogleraar Boeddhistische filosofie in dialoog met andere levensbeschouwelijke tradities. …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.