Terug in de VS wordt hij gastdocent bij een yoga-centrum in Phoenix, Arizona, ver van huis, waar niemand hem kan kennen. Hij verzint een levensverhaal voor Kumaré (in India geboren) en ontwikkelt zijn eigen chants. Een ervan herhaalt zijn goeroe-naam als een mantra. Een Kumaré-filosofie ziet het licht, evenals een Kumaré-soetra. Hij bedenkt eigen rituelen. Mensen voelen zich aangesproken en worden zijn leerlingen. Zijn succes maakt het mogelijk een tijdelijke ashram te openen.
De leerlingen zeggen over Kumaré zinnetjes als ‘Hij komt zo uit de Himalaya’, ‘Kumaré is meer dan een leraar’, en ‘Hij belichaamt het goddelijke’. Iemand zegt: ‘Er is niets onechts aan hem’. Zelfs als Kumaré met zoveel woorden zegt dat het allemaal show is of dat hij een spelletje speelt, lachen zijn leerlingen hartelijk, maar blijven hem serieus nemen.
Vikram vat zijn Kumaré-rol speels op. Zo vraagt hij met een uitgestreken gezicht aan een vrouw met een Micky-Mouse-hangertje aan haar halskettinkje of dat soms een religieus symbool is.
Het feit dat Kumaré succes heeft, zet Vikram aan het denken. Van scepticus wordt hij een halve gelovige en uiteindelijk toch een goeroe met een boodschap. Van zijn bedrog maakt hij zijn waarheid: Wantrouw al die goeroes, ook mij, en zoek de goeroe in jezelf. In een oefening keert hij de rollen om en laat hij zijn volgelingen hem adviseren. Een van zijn adviezen luidt: ‘Ontdek het yoga-centrum in jezelf.’
Uit zijn stelling dat zijn leerlingen geen goeroe nodig hebben, trekt hij uiteindelijk een radicale conclusie. Hij besluit zijn Kumaré-bedrog te onthullen. De eerste poging daartoe mislukt. Hij is van de mensen gaan houden, en schrikt ervoor terug hun te bekennen dat hij hen om de tuin geleid heeft. Een tweede poging slaagt. Hij ensceneert het zo dat de groep eerst een videoboodschap van Kumaré te zien krijgt, die nog eens uitlegt dat het niet om hem gaat. Vervolgens wandelt Vikram binnen, geschoren, zijn haar geknipt, en gekleed in jeans en shirt. In accentloos Engels onthult hij zijn ware identiteit. Een paar mensen lopen boos weg, de meesten applaudisseren en omhelzen de bedrieger. Een man zegt: ‘Bedankt, grote meester! Dit is de ultieme uitkomst van je leer.’ Ook na deze ontknoping houden de meeste volgelingen contact met Kumaré – of is het Vikram?
Het experiment van Vikram is niet nieuw. In de klassieke culturele antropologie wordt verteld over Quesalid, een jonge Indiaan van de Canadese Noord-Westkust, die sceptisch was over het optreden van sjamanen. Met de bedoeling hen te ontmaskeren ging hij bij een van hen in de leer. Maar als leerling had hij zoveel succes dat hij er zelf in begon te geloven. De rest van zijn leven was hij een succesrijke sjamaan.
Welke les valt te trekken uit dit soort gevallen? Wat betekent de ervaring van Vikram – of Quesalid – voor het gelijk of ongelijk van religie?
Atheïsten zullen zeggen: ‘Zie je wel, allemaal verzonnen, religie is bedrog. Kumaré is op zijn best een placebo, een nepmedicijn dat alleen geneest omdat mensen erin willen geloven. Dit voorbeeld doet je het ergste vrezen voor de volgelingen van al die godsdienststichters, met name als hun bewegingen religies of zelfs wereldreligies zijn geworden.’
Gelovigen zouden kunnen antwoorden dat namaak misschien wel gemakkelijk is, maar dat daarmee niet gezegd is dat het origineel ook onecht zou zijn. De leerlingen van Kumaré laten zien dat je aan het aanbod niet kunt aflezen of het echt dan wel bedrog is. Dat de functie geïmiteerd kan worden, zegt nog niets over het verschijnsel religie. Er zijn toch ook niet-religieuze instellingen, zoals ideologieën of seculiere levensbeschouwingen, die dezelfde functies vervullen?
Ik denk niet dat de partijen elkaar overtuigen. Misschien is de les van Kumaré vooral dat goedgelovigheid gemakkelijk te verkrijgen is. Maar of dat nu typerend is voor alleen religie? Het lijkt een algemeen menselijk kenmerk te zijn. Het heeft er zelfs veel van weg dat we niet zouden kunnen overleven als we er geen illusies op nahouden. Daarom geloven mensen, meestal zonder nadenken, in onbewezen ideeën en praktijken. Dat begint al bij zoiets alledaags als de vooronderstelling dat de ander op zijn woord geloofd kan worden. Een andere illusie is de gedachte dat als gesprekspartners de zelfde woorden gebruiken ze er ook het zelfde mee bedoelen. Maar het gaat dieper. Ook atheïsten leven van en met onbewezen uitgangspunten, zoals de vooronderstelling dat de samenleving beheersbaar is, of dat vooruitgang normaal is, of dat de mens in wezen goed is, of dat redelijke argumenten altijd overtuigen. Ook zo werkt goedgelovigheid.
Het inzicht dat we allemaal, gelovige of atheïst, onvermijdelijk van illusies leven, kan bevrijdend werken. Het verlost ons van de patstelling tussen atheïsme en religie. Gelovigen en niet-gelovigen blijken meer gemeen te hebben dan de uitgemolken tegenstelling suggereert.
Die goeroe of dat yoga-centrum in jezelf is trouwens niet eens zo’n rare gedachte. Dat spoort met de huidige trend om het goddelijke in jezelf te ontdekken, als een variant die tussen godsdienst en atheïsme in zit.
Al het zoeken naar God in of buiten de mens heeft alles te maken met het feit dat wij de oneindigheid van de dood niet onder ogen willen zien.
“Love conquers all”, dat blijft altijd staan. Zelfs als je het manco van een goeroe/geloof wilt aantonen.