Ik heb theologie gestudeerd maar kreeg gaandeweg steeds meer moeite mezelf als theoloog te zien. Alleen al het idee ‘godgeleerd’ te zijn komt me als belachelijk en hoogmoedig voor. Wanneer ik me ook maar één ogenblik voorstel dat iemand zichzelf als ‘Dirkoloog’ zou presenteren, als iemand dus die deskundig is op het gebied van weten en doorgronden van wie en wat ik werkelijk ben, dan voel ik weerstand tegen het aanmatigende en ongerijmde ervan – en al helemaal wanneer deze geleerde zou beweren dat mij alleen maar recht gedaan zou kunnen worden op de door hem beschreven wegen.
Een verontrust theoloog zou tegen kunnen werpen dat het idee van ‘Dirkologie’ nu ook niet bepaald getuigt van nederigheid. Daar heeft hij dan volkomen gelijk in maar wanneer het al niet aangaat dat je een mens uitputtend en dwingend kunt beschrijven, dan kun je met je uitspraken over God maar beter voorzichtig zijn en al helemaal wanneer je die uitspraken aan anderen voor wilt houden als absolute waarheden waar het leven vanaf hangt.
De zin van theologiestudie ligt volgens mij vooral in het ontwikkelen van gereedschap en inzicht om het dwaze van allerhande theologische ontwerpen en bouwwerken te kunnen ontrafelen: theologie dus om theologie onschadelijk te maken. Spreken over God is hoe dan ook een hachelijke zaak. Het draagt gemakkelijker bij aan meer verduistering dan dat het helpt licht te vinden. Talrijke beelden van God in de vorm van theologische ontwerpen en constructies, alle geruzie met vervloekingen en verketteringen over en weer, hebben het zicht op God eerder belemmerd dan bevorderd.
Singer-songwriter Nick Cave (1957) vertelt niet in God te kunnen geloven maar hem in zijn songs toch nodig te hebben om een diepgang te bereiken die anders niet mogelijk zou zijn. Cave is wellicht vastgelopen in een spreken over God dat niet het zijne was en waarschijnlijk zijn hem beelden voorgehouden waarin hij het goddelijke niet herkennen kon. Noodgedwongen is hij nu bezig met het scheppen van een taal waarin het onnoembare toch genoemd kan worden.

Er is een spreken over God waarin de zin voor transcendentie, ofwel het ontzag voor het onnoembare, ontbreekt. Juist in theologie, en dan vooral in de dogmatiek ligt het gevaar van het ontbreken van deze zin op de loer. Theologie wil wetenschap zijn en heeft derhalve de neiging naar zekerheid te streven. Wie echter een leer wil ontwerpen waarover geen misverstanden mogen bestaan, heeft eenduidige taal nodig; een taal die onderscheid maakt. Het is echter juist deze taal die de zin voor transcendentie wel móet ontberen omdat het eigene van transcendentie nu juist is dat het zich aan onze waarneming en dus ook aan onze beschrijvingen onttrekt. Waar theologen beweerden het transcendente, of God, sluitend beschreven te hebben, daar heeft dan ook altijd de barbarij op de loer gelegen.
Voor theologen ligt hier een ongemakkelijke paradox. Theologie kan slechts wetenschap zijn in zoverre ze zich beijvert helderheid te krijgen omtrent wat er over God gezegd is en in welke context dat gedaan is. Wanneer zij echter meent over God zelf te kunnen spreken, ontkent zij daarmee het meest wezenlijke van haar onderwerp en verwordt daarmee tot een karikatuur van wetenschap. Er kan wetenschappelijk over godsdienst en geloof gesproken worden; wie echter meent wetenschappelijk over God te kunnen spreken, neemt daarmee God noch wetenschap serieus.
Wetenschap kan voeren tot verwondering en de verwondering ligt ten grondslag aan de wetenschap; wetenschap zelf kan echter alleen over feiten gaan. Het openen van vergezichten is eerst en vooral het terrein van dromers, dichters, kunstenaars en andere gevoelige naturen, voor wie de ontoereikendheid van taal mogelijkheden biedt die door het verstand niet meer te volgen zijn maar waarmee het onzegbare toch gezegd kan worden. De beste theologen zijn degenen die ook deze kunst verstaan en in hun theologische arbeid de zin voor transcendentie niet verliezen.
De dichter heeft een natuurlijke argwaan jegens bewezen zekerheden. Hij schrijft uit verlangen en is bereid daarvoor het risico van de afgrond te nemen. Als een mot wordt hij aangetrokken door het licht, als Icarus laat hij zijn vleugels schroeien door de zon. Er is voor hem geen andere weg omdat hij als geen ander weet dat niemand God zal zien en toch zal leven. Zo weet hij dat liefde zich alleen laat verstaan dwars door de wanhoop heen en dat het leven alleen te vinden is door wie zijn angst voor de dood heeft overwonnen. Wie op zijn taal algebra en meetkunde loslaat om er dogma’s uit te construeren heeft hem gehoord noch begrepen.
Wat zou het de mensheid een ellende bespaard hebben wanneer in het godsdienstige denken en discussiëren altijd uitgegaan was van deze simpele waarheid: ‘De God die gezegd kan worden, is niet God’
Theologie is hiermee niet waardeloos geworden. Maar de taak van de theoloog is vooral de onwaarheden van starre dogmatiek en godsdienstige dwingelandij die in de loop van vele eeuwen zijn aangekoekt, onschadelijk te maken en weg te nemen. Ongeveer zoals een archeoloog met eindeloos geduld een oeroude potscherf ontdoet van vuil zodat we ons een beeld kunnen vormen van de oorspronkelijke pot of vaas. Het spreken over God op een manier die rechtdoet aan wat niet te zeggen is, kan beter overgelaten worden aan dichters en dromers zoals Nick Cave. Want waar de taal van de wetenschappelijke theoloog de neiging heeft sluitend te zijn is die van de dichter openend. Theologie die voorafgaat aan de wetenschap en haar durft te ontstijgen, heeft dan ook altijd iets dichterlijks.
Het werk van de Libanese dichter Kahlil Gibran (1883-1931) spreekt velen aan juist omdat hij nergens horig is aan een bepaalde godsdienst of dogmatiek. Hij schrijft geen afsluitende regels maar openende woorden die de lezer stimuleren zich te verwonderen en te verheugen over dat wat zich uiteindelijk niet beschrijven laat maar dat de ziel, voorbij aan het beredenerende en controlerende verstand, met een dankbare glimlach herkennen kan.
We hebben schrijvers en dichters nodig die over de grenzen van hun eigen achtergrond heen kijken en zoals Gibran een taal spreken die elk dogma te boven gaat. Of misschien wel eerder: een taal die aan alle dogmatiek vooraf gaat en ons in het gezicht laat kijken van de liefde zelf die overal om ons heen is maar die we ook diep in onszelf dragen en die ons maakt tot wie en wat we ten diepste zijn.
Niet in een dichtgemetselde taal van absolute zekerheden kan God gehoord en herkend worden. Dat kan alleen in een taal die rechtdoet aan ons verlangen naar liefde, een taal die ruimte schept voor het wonder, een taal van vertrouwen. Omdat God liefde is, zoveel rijker en grootser dan we bedenken kunnen.
“God is niet het antwoord op al onze vragen.
God is zelfs niet het antwoord op onze belangrijkste vragen.
God is de vraag die overblijft
wanneer wij door al onze antwoorden heen zijn.”
Jan Nieuwenhuis (1924-2009)
Dit is een bewerking van een hoofdstuk van ‘Volwassen geloven en denken’ dat onlangs verscheen bij Uitgeverij Van Warven. Bij dit boek hoort een Werkplaats met aanvullingen en vragen voor verdieping en gesprek: http://www.dirkvandeglind.nl/volwassen-geloven-en-denken-1-15.html.
Theo-logie, woorden over God spreken kan inderdaad een gevaarlijke onderneming zijn.
God verbiedt in het derde gebod van zijn heilige Wet het misbruik van zijn Naam. Voor de Joden was dat vaak reden om die naam maar helemaal niet uit te spreken.
Toch is dat niet wat Jahweh bedoelde. Zijn Naam, dat is zijn reputatie. Die mag en die moet hoog gehouden worden door zijn kinderen. Met eerbied en ontzag. In het Duitse woord ‘Du’ komt de combinatie van ontzag en vertrouwdheid heel mooi uit. Kinderen spreken hun ouders daarmee aan, maar het is veel inniger dan het Nederlandse ‘jij’. ‘Unser Vater, der Du bist im Himmel.’ Daar spreekt kinderlijk ontzag en vertrouwen uit. Want christenen spreken God aan als degene die door Christus hun Vader geworden is en die tegelijk almachtig is.
De hoge, hemelse God is heel dichtbij de mensen gekomen en zelfs mens geworden. Wie deze God kent hoeft niet bang te zijn (‘Vrees niet’).
We doen deze God ernstig tekort als wij niet over Hem willen spreken. Hij heeft zich Naam gemaakt door zijn daden van schepping en verlossing. En uiteindelijk door zijn Zoon in deze wereld te zenden. Hij werd arm en nam de schuld op zich.
Theologie moet niet zwijgen over God, maar eerbiedig en nauwkeurig over Hem spreken overeenkomstig de manier waarop Hij zich heeft bekendgemaakt.
Theologie is maar een woord en, als ontleding van dat woord leidt tot twijfels over het nut en de waarde ervan, moet er ook gekeken worden in hoeverre die toepasbaar zijn op de inhoud van wat ermee beschreven valt. Grotendeels gaat dat over bronnenstudie en (thematische) epistemologie, twee in wezen verschillende terreinen die inhoudelijke verwijzingen naar elkaar kennen. Deze elementen zijn hoofdzakelijk (in vele vormen zelfs louter) analytisch en kunnen leiden tot uitsluiting van geopperde mogelijkheden alsook erkenning van grotere beweegruimte qua interpretatie dan aangenomen wordt. Hierdoor blijkt theologiestudie dan ook in vele gevallen ‘de’ manier om van je geloof te vallen, maar het betreft in wezen de studie van (een variant van) religieuze kennis over God. Waar mensen hierdoor volledig van hun godsgeloof vallen, verwarren ze een religie of religieuze stroming (of losse gedachten hierbinnen) met de inhoudelijke achtergrond ervan. Dat zou gezien kunnen worden als theologische zwakte. Waar mensen hierdoor volledig van hun geloof in religie vallen, betreft het vaak (al dan niet terechte) generalisatie op basis van erkenning van het (gehele of gedeeltelijke) ongelijk van één of enkele religies/stromingen/groeperingen. Theologie bestudeert in wezen zijn eigen referentiekader en vocabulaire, en kan in gevallen leiden tot aanpassing of verwerping daarvan. Het is maar een woord, dat verwijst naar het thema van de inhoud, maar doordat het zich onderscheidt van religiewetenschappen (omdat deze zich richten op een groter publiek dan gelovigen in één religie/stroming/groepering en niet gaan over hoe en of zaken binnen een bepaald referentiekader vallen), is het woord zo gek nog niet. Het grote onderscheid is namelijk dat het bepaalde geloofsveronderstellingen vooropstelt en voor wie niet aan dat kader twijfelt/wil twijfelen is de naam zondermeer terecht. Het is alleen ironisch dat juist de studie van een bepaalde theologie mensen vaak beweegt tot afwijking van dit kader, waarna de naam (voor hun) niet meer zo terecht is in deze variant ervan. Objectief bekeken voldoet ’theologie’ niet aan wat men achter het woord zou zoeken, maar subjectief gesproken doet het dat wel. Een objectieve bespreking van meerdere vormen/varianten van theologie zou dan ook vallen onder religiewetenschappen, want (menselijk) objectieve theologie bestaat niet. Alleen een vooropgestelde set van geloven kan het woord zijn waarde geven, en zo werkt het dus ook. Indirect maakt het woord juist goed duidelijk waar het over gaat. ‘Theologie’ is terecht onterecht.
Daarmee is nog niet gezegd, dat theologie zichzelf overbodig maakt, of dat dat de bedoeling lijkt. Religiewetenschappers bedrijven immers ook vaak theologie omdat, wanneer zij binnen eigen kring spreken, een aangepast jargon en stilzwijgende acceptatie van voorveronderstellingen het bespreken van diepgaande materie kan vermakkelijken.
Van velen heb ik gehoord dat “theologie” Dè manier is om elke vorm van doctrine vaarwel te zeggen.
Denksystemen van anderen zijn voor mij interessant als je ze terug kunt plaatsen in hun tijd en omstandigheden van ontstaan. Wat heeft een bepaalde theoloog zo gevormd?
Echter, ook die theoloog was/is maar een gewoon mens en Dè Waarheid kent hij niet.
Iemand die theologie studeert, kan in het beste geval de verhalen van voorgangers tot zich nemen en daaruit zèlf een visie ontwikkelen die voor hemzelf voldoet. Maar ook dat kan nooit Dè Waarheid zijn.
In het beste geval is na zijn theologie-studie zijn Geloof niet verdwenen, want Geloof heeft een sterke relatie met Hoop en Liefde. Zonder deze 3-eenheid is het leven niets.
Theologie is niet altijd (enkel) aansluiting bij/op een traditie of lange lijn van theologen. Zo’n estafettesysteem bestaat, maar in veel gevallen staan bronnen centraal en gaat het over evaluatie/herevaluatie van en toetsing aan deze bronnen (zoals heilige geschriften en profeten). Een theoloog kan dus in de regel los van verhalen van voorgangers opereren. Dat is vaak zelfs juist wat een theoloog onderscheidt van een zgn. gewone gelovige, die ook binnen hetzelfde referentiekader en de daarbijbehorende terminologie met de zaken bezig is. Dat verschilt per theologie: bij sommige neemt het rationalisme de overhand, maar klassieke vormen van geschriftreligies kennen in de regel hogere prioriteit toe aan de vastgelegde openbaringen en baseren zich op wat daarmee al dan niet in overeenstemming is of kan zijn. In die gevallen kan een theoloog dus wel beter dan verhalen van voorgangers tot zich nemen en daaruit zelf een visie ontwikkelen. Wat voor de ene theologie geldt, geldt niet altijd voor de andere.
De Bron moet altijd de basis zijn!
(Elk verder woord van mij hier is slechts gestamel.)
Dat lijkt mooi en duidelijk maar het probleem is volgens mij dat er geen geschreven bron is waaraan niet een bepaald theologisch concept ten grondslag heeft gelegen. Theologie begon niet pas na geschreven bronnen. Bronnen zoals de Evangeliën komen er uit voort.
In wezen is er maar één Evangelie, één Gospel, en dat is die van Jezus Christus (vzmh). Hoewel ik weet, dat niet iedereen dat zo ziet, ben ik volledig overtuigd dat dat in wezen een Openbaring van God is. Hierdoor kan ik het niet zien als voortkomend uit theologie. De werken, die de Evangeliën genoemd zijn, zouden vastleggingen daarvan zijn of overgeleverde kennis daaruit. Hoewel deze overleveringen mogelijk beïnvloedt zijn door theologie, zie ik het niet als terecht om aan te nemen dat ze (volledig) voortkomen uit theologie.
Of Openbaring en theologie van elkaar losstaan en niet met elkaar verward dienen te worden, is dan misschien weer wel afhankelijk van de theologie van de spreker.
En zo komen we aan bij iets wat veel wegheeft van een de-kip-of-het-ei discussie (sprak hij met een glimlach).
Beste Dirk,
Met “De Bron” bedoel ik het Universele Zoeken van de mens naar “Het Wááròm van Leven en Lijden”.
Het verlangen daar een antwoord op te vinden, kreeg tenslotte zijn neerslag in heilige boeken. Elk heilig boek vertelt verhalen die -zodra de mens zelfbewust en taalvaardig werd- overal rond gingen zoemen. Prachtige verhalen! Mengsels van geschiedenis, opvoeding tot ethisch handelen, gelijkenissen, wonderen …. en…God!.
Al het onverklaarbare werd toegeschreven aan een onkenbare grootheid.
Maar… onder alle woorden -gesproken en geschreven- ligt ……. Het Grote Verlangen
naar Geborgenheid in Liefde!
Nog steeds en in alle culturen.
Nog steeds morrelt de mensheid aan de ruimte. Sommigen zoeken antwoorden in de wetenschap en de vooruitgang(?)
Anderen zoeken in de woorden van De Ouden.
En nog anderen zoeken in zichzelf.
Theologen zoeken zich helemaal te pletter!
Voor allen echter is dàt de opgave: Leef en Zoek!
En hopelijk vinden we -als mensheid op tijd Het Universele Antwoord.
(Voor mij -maar wie ben ik- ligt dat al verscholen in de Eerste Twee Geboden. De rest is uitleg.)
Dag Louise,
Dank voor je toelichting – hier beneden – waar ik van harte me instem.
Hartelijke groet, Dirk
Heel mooi verwoord. Eigenlijk een monumentje voor Harry Kuitert, die deze dingen al heel lang geleden onder woorden bracht. Dat we als ’theologen’ gezegend mogen worden met heeeeeel veel bescheidenheid en terughoudendheid in ons spreken over God.
Uitstekend stuk, Dirk!! Precies de spijker op de kop! Er zijn meer van zulke getuigen: Meester Eckhart 1260-1327
“De mens kan niet weten wat God is. Maar iets weet hij wel: wat God niét is. Wie van God weet dat Hij ongekend is, die kent God. Gij moet Hem beminnen zoals Hij is: geen god, geen geest, geen beeld en geen persoon.”
“Hoe moet je houden van God? Je moet van God houden als van niemand. Dat willen zeggen zomaar, zonder waarom, zonder bijbedoelingen als loon of hemel. Op de vraag waarom houd je van God is het antwoord dan: “Weet ik niet. Zomaar. Omdat ik van God houd.”
Dankjewel Klaas! In één adem genoemd worden met Meester Eckhart vind ik wel heel veel eer – maar zijn woorden zijn prachtig en me uit het hart gegrepen. Voel je van harte welkom op m’n site en lees er meer van: http://www.dirkvandeglind.nl/volwassen-geloven-en-denken-1-15.html
Met en hartelijke groet, Dirk
Beste Dirk, Een wat moeilijk stuk, maar wel goed leesbaar. Geen mens heeft ooit God gezien. Dat zou niet kunnen volgens mijn overleden broer; “ we zouden verschroeien voor zijn aangezicht”. God is zo hoog verheven boven de mens en zo heilig dat we Hem alleen in ons gebed kunnen benaderen. En dan nog is het wachten op een antwoord als dat afkomt.
En toch Rinus, heb ik het idee dat God zoveel dichterbij is dan we durven denken en we vaak als vissen zijn die wanhopig zoeken naar water… We leven op Zijn adem – ik zou bijna zeggen: we zijn Zijn adem…
Hartelijke groet,
Dirk