Gisteren zei Hella van der Elshout in dagblad Trouw – zij heeft een boek over het jodendom geschreven – dat deze tweedeling eigenlijk enorm calvinistisch is: je bent of goed of je bent slecht. Het jodendom, zei ze, is die benadering vreemd. Daar is de mens goed nog slecht. De mens is vrijheid geschonken en daardoor heeft hij of zij de mogelijkheid te kiezen tussen goed en kwaad, tussen wat slecht en wat heiligend is, leven gevend en leven vernietigend. Een continue proces van keuzes en inzichten. Mij spreekt dat aan: Een levenslang leerproces, dat niet zo zeer over mijn ik als een afgesloten geheel gaat, maar om mij in relatie tot alles om me heen, andere mensen, de natuur, dieren, planten, noem maar op. Het gaat om ‘ik en jij’, omdat je pas door die ander wordt tot een ‘ik’, tot wie ‘ik ben’. Deze inzichten van Martin Buber en Emmanuel Levinas zijn mij heel dierbaar. Ook al ben ik niet joods, ik voel me met deze visie op de mens meer verbonden dan met het schuldbesef uit de christelijke traditie. Maar ik loop vooruit op mijn verhaal..

Ik heb nog een tweede kaart die ik op tafel wil leggen: ik heb ook heel weinig met het begrip tolerantie. Het heeft voor mij in de loop der jaren erg de bijsmaak van onverschilligheid gekregen. Tolerant zijn betekent maar al te vaak: zolang je me niet lastig valt, heb ik niets tegen jou. Ik geef toe: Dit is het minimum aan verdraagzaamheid, waardoor het samenleven met verschillende mensen mogelijk wordt – maar ik vind het zo kil, zo ongeïnteresseerd in de ander, zo afstandelijk. Leven en laten leven – ok , het kan slechter. En op veel plaatsen in de wereld zou men denken: was het maar zo!! Maar voor een samenleving als de onze, wil ik meer dan dit.

Dus u begrijpt ik had bij de voorbereiding van dit verhaal enigszins een probleem: Ik moest een verhaal voorbereiden over twee onderwerpen die mij eigenlijk niet echt aanstonden. Lastig. Om mijn goede wil te tonen, heb ik voor u een onderzoek meegenomen, dat net in opdracht van FORUM, het instituut voor multiculturele ontwikkeling, door Motivaction is uitgevoerd en dat over de betekenis van religiositeit voor maatschappelijke en politieke vraagstukken gaat (klik hier voor de tekst van dit onderzoek). Als u wilt kunt u dat zo meteen kopiëren en dan rustig thuis nog een keer uitzoeken hoe de cijfers eruit zien als het om de tolerantie ten aanzien van de religie en levensovertuigingen van anderen gaat. Wie scoort hoger? De christelijke Nederlander of de islamitische Nederlander?

Hoe meet je tolerantie? … Ik zou de vraag de vraag anders willen stellen: hoe gaan wij om met de ander? Op deze vraag wil ik nu nader ingaan, en ik begin bij mezelf, omdat ik ervan overtuigd ben dat dat wat je zelf ervaart je gevoeligheid – positief of negatief – vergroot en je extra kennis kan opleveren over jezelf en voor je eigen omgang met de ander.

Als Duitse in Nederland

In de zomer van 1983 veranderde mijn leven ingrijpend, alleen wist ik dat toen nog niet. Ik was drieëntwintig jaar, studeerde theologie in Marburg en had besloten een jaar in het buitenland te studeren. Ik wilde naar die stad die bij menigeen herinneringen aan of fantasieën over ‘drugs, gestolen autoradio’s en ongekende vrijheden’ oproept: Amsterdam. Het leek mij spannend om een tijdje in Amsterdam te leven en te studeren – ik herinner me nog goed dat mijn ouders dat ook érg spannend vonden.

Ik was benieuwd naar Nederland, wilde land en mensen leren kennen en vooral veel nieuwe theologische impulsen mee naar Duitsland terugnemen. Ik kreeg een beurs voor Nederlandse taal en cultuur, georganiseerd door het ministerie van cultuur en wetenschap op Nijenrode. Samen met diplomaten uit de hele wereld deed ik mijn best om de ‘uien in de keuken’ enigszins Nederlands te laten klinken – en ’s middags gingen wij op pad om het culturele en historische Nederlandse erfgoed te aanschouwen. U begrijpt – een betere cursus ‘integratie’ valt niet te wensen. Vrij snel had ik het Nederlands onder de knie en voelde ik me in het tolerante en multiculturele Amsterdam thuis – afgezien van de deuken, waaronder mijn auto met een Duits kenteken regelmatig te lijden had. Twee jaar later besloot ik niet meer naar Duitsland terug te keren, maar mijn toekomst in Nederland op te bouwen.

Zo werd ik deel van de geschiedenis van Duitse migranten die tot aan de jaren zestig van de twintigste eeuw de grootste groep “vreemden” in Nederland was. Of ik wilde of niet, ik hoorde nu thuis in het rijtje van diegenen die worst, bier, de kerstboom, het turnen en het winkelen in je vrije tijd naar Nederland hadden gebracht – en niet te vergeten de tweede wereldoorlog. Vooral de confrontatie met het Nazi-verleden vanuit het perspectief van een volk dat door Nazi-Duitsland was overvallen en bezet, hield me bezig. De complexiteit van de daarmee verbonden oordelen en vooroordelen tegenover “de Duitsers” – tegenover het land, waarin ik ben opgegroeid, waar mijn familie, vrienden en vriendinnen leven, vond ik lastig. Het raakte me pijnlijk als men in mijn aanwezigheid over “de moffen” sprak. Wanneer ik, min of meer schertsend zei: overigens, er is ook “een ‘mof’ in jullie midden”, werd verschrikt beweerd, dat ik uiteraard een uitzondering was en natuurlijk niet ik daarmee bedoeld werd – en bovendien: “Men kan nauwelijks horen dat je Duitse bent, je spreekt zo voortreffelijk Nederlands, veel beter dan prins Bernhard”. Kunst!! – het Duitse accent in het Nederlands van Bernhard was ook nauwelijks te overtreffen.

Mijn identiteit

Zolang ik in Duitsland leefde, was mijn identiteit voor mezelf eenduidig. Ik was – als zo velen van mijn generatie met afgrijzen vervuld over de Tweede Wereldoorlog en over de Shoa. Hoe had dat kunnen gebeuren? Waarom heeft niemand ingegrepen? De leus “nooit meer Auschwitz, nooit meer oorlog” was mij uit het hart gegrepen en ik was er ten diepste van overtuigd, dat mijn generatie er alles aan zou doen, om antisemitisme en oorlog uit te bannen. Er was geen twijfel mogelijk. Wij zouden alles beter doen dan de generaties van onze ouders en grootouders. Ik stond aan de goede kant, daarvan was ik zeker.

Deze zelfverzekerdheid werd in het buitenland ineens intens verstoord. Tot mijn verbazing telde hier niet alleen, wie ik als persoon was, maar werd ik beoordeeld op grond van mijn nationaliteit – ik hoorde bij een groep, bij “de” Duitsers. Mijn naam, mijn accent verraadden mijn “anderszijn”. Ik was Duits en daarmee aan alle ervaringen en projecties blootgesteld, die voor Nederlanders met Duitsers verbonden zijn. Een ingrijpende ervaring. Ik begon, mezelf en mijn land met “hun” ogen te zien. In het begin merkte ik het nog niet, maar in de loop der tijd probeerde ik meer en meer mijn afkomst te verbergen. Ik sprak in het openbaar liever geen Duits en als het toch moest dan heel erg zachtjes. Ik perfectioneerde mijn Nederlands dusdanig, dat er nauwelijks een accent te horen valt. Deed ik dat uit schaamte, omdat ik in het buitenland niet als Duitse herkend wilde worden? Ik kan deze vraag noch bevestigend, noch ontkennend beantwoorden. Ik wilde er “gewoon” bijhoren, gewoon – als de persoon die ik ben. Maar hoe zeer ik me ook aan de gebruiken van de Nederlanders aanpaste, ik bleef en ik blijf de “geïntegreerde ander” En misschien ben ik dat inmiddels het meest voor mezelf.

Deze identiteit als geïntegreerde ander en de daarmee verbonden insider/outsider positie deel ik met migranten uit andere landen. Zij draagt bij tot twijfel aan je eigen identiteit, maar tegelijk opent deze positie ook een nieuw perspectief. De vraag: wie ben ik?, is niet langer eenduidig te beantwoorden. Ik ben Nederlandse, betekent in mijn geval: Ik heb een Nederlands paspoort, ik leef en werk sinds vierentwintig jaar in Nederland, maar ik ben in Duitsland geboren en opgegroeid. Ik heb Duitse ouders, die de tweede wereldoorlog nog hebben meegemaakt, de eerste drieëntwintig jaar van mijn leven werd ik door de Duitse cultuur gevormd. Ik ben een Duitse Nederlandse. Mijn identiteit, mijn ik, ervaar ik niet als onveranderlijk noch als aan een bepaalde nationale essentie gebonden. Zij is een Duits-Nederlandse constructie, waarin alle facetten van eveneens identiteitsbepalende (levens)ervaringen – als witte, economisch onafhankelijke, heteroseksuele vrouw – een rol spelen. Niet stabiele wezenskenmerken, maar het zowel door toeval als ook door het bewust gekozen ‘toebehoren’ bepalen het proces van deze identiteitsvorming.

Mensen die hun land van herkomst hebben verlaten of die op een andere manier met hun anders-zijn ten opzichte van een meerderheidscultuur worden geconfronteerd, hebben met deze vorm van ‘onzekerheid en twijfel’ te maken. Zij moeten zoeken naar een aan de nieuwe context aangepaste identiteit. Ook al is identiteit nooit statisch en eenduidig – nog nooit was identiteit in Europa zo veelgelaagd als aan het begin van de 21 eeuw. De reden hiervoor is de wereldwijd te constateren emancipatie- en migratiebewegingen, die in de tweede helft van de 20ste eeuw Europa bereikten.

Meervoudige identiteiten

De onzekerheid die vandaag de dag onder de bevolking in West-Europa te bespeuren is, is niet alleen een gevolg van de terroristische aanslagen op 11 september 2001. Zij is een reactie op ontwikkelingen die zich vooral in de tweede helft van de 20ste eeuw hebben voltrokken.

De feministische beweging is daarbij als een van de factoren te noemen en het daaruit voortgekomen gender-onderzoek. Patriarchale identiteitsconstructies van mannelijkheid en vrouwelijkheid werden bekritiseerd en met behulp van het differentiedenken – het zien van verschillen tussen mannen en vrouwen, maar ook tussen vrouwen onderling – ging men op zoek naar nieuwe concepten van identiteit. Van oudsher overgeleverde hiërarchische relaties tussen de seksen kwamen onder druk te staan, maar nieuwe vormen van samenleven tussen mannen en vrouwen die op gelijkheid berusten, ontwikkelen zich maar mondjesmaat en moeten in onze samenleving zeer moeizaam worden veroverd. De vaak kleine stappen voorwaarts ontmoedigen velen, vooral veel vrouwen, en men keert vaak terug naar de traditionele rolverdeling, want dat is een stuk makkelijker, daar zijn onze structuren op gericht.
Een andere ontwikkeling, die een bijna nostalgisch verlangen naar zekerheid en geborgenheid aanwakkert en daarmee de roep naar een nationale identiteit in de West-Europese landen versterkt, is de globalisering en de daarmee wereldwijd verbonden migratiebeweging. Europa is inmiddels een immigratiegebied, waarin mensen van verschillende culturen en religies leven. De ander, de vreemde die vijftig jaar geleden nog op een veilige afstand bleef, is door de mondialisering en de daarmee samenhangende migratie onze buurman of buurvrouw geworden. Of wij dat nu prettig vinden of niet, de realiteit is dat een derde van de inwoners van Frankfurt geen Duits paspoort heeft en dat bijna een derde van de bevolking van Londen van Aziatische of Afro-Caribische afkomst is. Parijs is de op twee na grootste ‘Portugese’ stad. En Rotterdam nadert de Canadese stad Toronto, waarvan 44 procent van de inwoners van buitenlandse herkomst is.

Het Human Development Rapport 2004 van de VN-ontwikkelingsorganisatie United Nations Development Programme (UNDP) toont aan dat in de laatste decennia van de twintigste eeuw een van de grootste migratiegolven uit de geschiedenis van de mensheid heeft plaatsgevonden. Tussen 1980 en 2000 steeg het aantal immigranten dat uit Azië, Afrika en de Amerikaanse continenten naar de Europese Unie kwam met 75 procent. In Noord-Amerika groeide in die tijd het aantal buitenlanders van 14 naar 36 miljoen. Dat is een stijging van 145 procent. Het rapport wijst erop dat deze migratiegolf gepaard ging met revolutionaire veranderingen in de technologiesector. Overal ter wereld zijn migranten vandaag de dag in staat om dubbele of meervoudige identiteiten te ontwikkelen. Zij bouwen een nieuwe identiteit op in hun nieuwe thuisland en houden tegelijk vast aan de identiteit van hun land van herkomst via de nieuwste technologische communicatiekanalen en transportmogelijkheden. De auteurs van het rapport menen, dat landen die immigranten opnemen geen assimilatie van hen moeten verwachten. In plaats daarvan moeten immigratielanden zich openstellen voor deze nieuwe meervoudige identiteitsvorming en politieke maatregelen nemen, zoals bijvoorbeeld het toestaan van twee paspoorten. Iemand kan Turk en Nederlander zijn. Meervoudige identiteiten zijn een feit in een dynamisch geworden wereld, zo stelt het rapport. Wie meent dat deze ontwikkelingen van voorbijgaande aard zijn of dat zij te stoppen zijn, vergist zich. Zij zijn inherent aan de mondialisering die eerder zal toenemen dan afnemen. Het ‘omarmen van diversiteit’ is volgens het rapport dan ook de enige duurzame weg naar stabiliteit, vrede en democratie. Het omarmen van diversiteit gaat een heel stuk verder dan ‘tolerantie’.

Ook ik denk dat het ‘omarmen van diversiteit’, de weg van de toekomst is. Toegegeven, dit standpunt is op dit moment niet populair. Velen vinden het naïef, zwak en wereldvreemd om voor een multi-etnische en multireligieuze Nederlandse samenleving op te komen , gezien het dreigende gevaar van terroristische aanslagen op onze westerse verlichtingsidealen. Ik vind het daarentegen eerder van realiteitszin getuigen, als je accepteert dat je met mensen uit andere culturen en uit andere religieuze tradities die al in Nederland leven samen aan een vreedzame samenleving wilt bouwen. Angst is dan een slechte raadgever. Gevoel én verstand zijn dan gevraagd, en met alle hoogoplopende emoties van de laatste jaren in Nederland zou ik ervoor willen pleiten om deze twee weer iets dichter bij elkaar te brengen.

Ik denk dat wij ons nuchter de vraag moeten stellen, hoe wij elkaar recht kunnen doen. Hoe kunnen wij de voor ons ‘vreemde’ in zijn eigenheid begrijpen, zonder hem of haar te willen annexeren? Hoe kunnen wij gemeenschappelijkheden ontdekken en samen aan een vreedzame samenleving bouwen, zonder de distantie te verliezen, om verschillen te onderkennen en te erkennen? Hoe kunnen wij – mannen en vrouwen uit verschillende culturen en met verschillende levensovertuigingen – zonder dwang en met erkenning voor elkaars waarden samenleven?

Een ‘hermeneutiek van de vreemde’

De Duitse theoloog en missioloog Theo Sundermeier heeft hier mijns inziens behartigenswaardige dingen over gezegd. Hij leefde velen jaren in Afrika en heeft zich als hoogleraar aan de universiteit van Heidelberg uitvoerig met het vraagstuk van de interculturele communicatie bezig gehouden. Sundermeier meent dat de ontmoeting met ‘de vreemde’ in de westerse traditie werd gebruikt voor het vinden van de eigen identiteit. We hebben ‘de vreemde’ gefunctionaliseerd.

In onze omgang met de vreemde onderscheidt hij drie modellen:

Het eerste noemt hij “het gelijkheidsmodel”. We zien “de vreemde” als gelijk aan ons, als een mens, waarmee te communiceren valt. Als dat niet zo is, moet diegene door opvoeding, religie en civilisatie tot mens worden gemaakt, aldus het devies van bijvoorbeeld de Spaanse dominicaan Bartholomé de Las Casas (1484-1566), die Columbus op zijn tweede reis naar Amerika begeleidde en bekend staat als ‘de apostel van de indianen’. Deze koloniale manier van het zien van de ‘vreemde’, die het anders-zijn van de ander buiten beschouwing laat, behoort nog niet tot het verleden. In de huidige discussie over integratie is dit standpunt zeer herkenbaar: De ander moet zo zijn of worden als wij, assimilatie luidt het devies.

Het tweede model in de omgang met de ander noemt Sundermeier “het alteriteitsmodel” Daarin wordt de ander als ‘gans anders’ gezien en is daardoor of bedreigend of zo exotisch aantrekkelijk dat hij of zij mij mijn eigen cultuur doet vergeten en ik de overstap naar een andere cultuur of religie maak.

En tot slot het derde model van “de complementariteit”. Hier noemt Sundermeier drie reacties op de ontmoeting met de vreemde:

a) ‘De vreemde’ wijst je op je eigen tekorten. Hij of zij vult je aan in je verlangen naar heelwording. De ander wordt toegeëigend en geïncorporeerd. De ontmoeting met de ander is gericht op de verrijking van jezelf.

b) De ander is een omweg om bij jezelf te komen. Hij/zij dient als spiegel van je eigen zelf. Het ‘jij’ versterkt het ‘ik’. De poging tot het verstaan van de ander is door de egocentrische waarneming van het eigen ik als subject gefilterd. Wel heeft deze ontmoeting tot gevolg, dat het ‘ik’ verandert.

c) Het ‘ik’ wordt door het ‘jij’ geconstitueerd. Hier hoor je de reeds in het begin door mij aangehaalde joodse geleerde Martin Buber met zijn dialogisch principe op de achtergrond. Maar meent Sundermeier: Het ‘jij’ moet dan wel als vreemd en niet slechts als aanvullend worden gezien. Ethiek wordt hier door alteriteit – door anders-zijn – bepaald, zoals dat ook bij de Franse filosoof Levinas het geval is. Alhoewel Sundermeier bij Levinas de asymmetrische verhouding tussen het ik en de ander bekritiseert, blijven de opvattingen van Buber en Levinas voor zijn eigen weg om de ander te verstaan toonaangevend .

Sundermeier pleit dan ook voor een ‘hermeneutiek van de vreemde’, waarin ‘respect’ voor de ander, voor vreemde religies en culturen en de ‘erkenning’ van het verschil belangrijke thema’s zijn. Respect voor de ander heeft voor hem alles te maken met ‘verwondering’ die hij als de oergrond van de hermeneutiek beschouwt. Hij schrijft:

In de verwondering sta ik open voor het geringe, het onaanzienlijke en ontdek erin andersheid, schoonheid, veelvoud. Wie verwonderd is, kan dissonanten gelaten verdragen en zoekt niet te snel naar harmonie. Want ook de dissonant hoort bij de volheid van het leven.

De kunst van de empathie

U begrijpt in dit concept wordt niet het ‘recht op beledigen’ bepleit, zoals dat de laatste tijd zo vaak als hoogste goed van de verlichting werd opgeëist, maar het beoefenen van ‘de kunst van de empathie’ – het zich kunnen verplaatsen in de situatie van de ander, wat bijdraagt tot wederzijdse ‘sympathie’. Empathie en sympathie mogen het verschil tussen het ‘ik’ en de ‘ander’ niet opheffen, maar zij maken het mogelijk de ander te zien, zonder hem of haar tot jezelf te willen herleiden. Zij hoeven niet hetzelfde te worden als ik ben. Het verschil tussen het ik en de ander moet juist worden bewaard. Pas als we hebben geleerd in de vreemde juist niet alleen onszelf te zoeken en het vreemde niet langer alleen als het vreemde in onszelf te zien maar de vreemde als vreemde waar te nemen, kan het begrijpen beginnen, meent Sundermeier.

Mij lijkt dit inzicht van wezenlijk belang in de omgang met ‘de vreemde’ in onze samenleving. Het vraag veel van ons, vooral een grote mate aan zelfreflectie en zelfkritiek. Wil je je beperkte blik door die ander laten verruimen? Wil je je eigen horizon verbreden en afstappen van het idee dat jouw wereldvisie de enig ware is? Wil je je naaste liefhebben als jezelf – om maar een bijbelse waarde in de omgang met elkaar te noemen – dan zul je je ook altijd de empathische vraag moeten stellen: wat doen mijn uitspraken ‘met de ander’?

Bijvoorbeeld – wordt het niet tijd om het gekoesterde anti-Duitse sentiment van het Nederlandse spreken over ‘de moffen’ overboord te zetten? Is de oranje staalhelm voor het gebruik bij de WK voetbal in Duitsland nou werkelijk Nederlandse humor of gewoon wansmaak en een belediging voor een volk dat als geen ander in de afgelopen zestig jaar aan de verwerking van het Nazi-verleden heeft gewerkt?

Of: Hebben wij ons in Nederland afgevraagd, toen het referendum over de Europese grondwet aan de orde was en daarmee ook de kwestie van de toetreding van Turkije tot de Europese Unie, wat het voor onze Turkse medeburgers betekende dat Turkije consequent als achterlijk en anti-emancipatoir werd bestempeld en daarom de toegang tot onze verlichte geëmancipeerde Europese Unie geweigerd zou moeten worden? Een islamitisch land trouwens waar 20 procent van de hoogleraren vrouw is – in Nederland is dat nog geen 6 procent. Hoe moet dat op Turkse mensen in Nederland zijn overgekomen dat het land – waar hun wortels liggen, waar vrienden en familie wonen, waar je nog steeds – voor de een minder en de ander sterker – een band mee hebt – op deze manier door Nederlandse politici en een groot deel van de Nederlandse bevolking wordt afgeschilderd. Ik had de Nederlanders willen toeroepen, pas op je woorden, kwets mensen niet onnodig in hun loyaliteit met hun land en hun volk. Heb meer empathie, meer inlevingsvermogen, stel je de vraag hoe je het zelf zou vinden als …. Zie je dit alleen als je het zelf als “vreemde’ hebt ervaren?

Mocht dat zo zijn, dan moet er misschien op school het vak “empathisch vermogen” worden gedoceerd, waarbij kinderen zich in de rol van ‘de ander, de vreemde’ moeten verplaatsen. Spelenderwijs leren zij dan een ‘hermeneutiek van de vreemde’, waarbij mij een goed evenwicht tussen eigenwaarde en de erkenning van de waarde van de ander van groot belang lijkt. Het gaat er niet om je eigen wensen en verlangens weg te cijferen omwille van die ander, maar om met respect en wederkerigheid elkaars waarden te erkennen.

Sundermeiers interculturele hermeneutiek levert een belangrijke bouwsteen om ‘de vreemde’ niet langer in een eenheidsconcept van het ‘wij/zij’ denken in te kaderen, maar de ander als ander te zien en de positieve uitdaging van culturele verschillen serieus te nemen.

Het lijkt mij vruchtbaar om op de door Sundermeier ingeslagen weg verder te gaan en de door hem genoemde voorwaarden voor de omgang met elkaar – respect, verwondering, empathie en sympathie – verder te doordenken. Ik zie zijn ideeën als mogelijke concrete invullingen van het advies van het eerder aangehaalde VN-rapport, om “diversiteit te omarmen”, zonder daarbij buiten beschouwing te laten hoe moeilijk deze opdracht is. Zij vraagt om een revisie van onze denkstructuren en daarmee om het loslaten van opgebouwde zekerheden, alhoewel juist nu onze eerste impuls is om ons aan overgeleverde zekerheden vast te klampen. We kunnen niet terug naar het overzichtelijke verleden, we moeten een visie voor de toekomst ontwikkelen, temidden van een verwarrende diversiteit.

Leren denken in veelvoud

De consequentie van het omarmen van diversiteit is het afscheid nemen van ons mono-denken, van ons denken in eenheid en in één waarheid – namelijk de onze. Het is een pleidooi voor het denken in veelvoud, voor meerduidigheid in plaats van eenduidigheid – het betekent afscheid nemen van de logica van hetzelfde ten gunste van het andere.

Maatschappelijk gezien is ‘veelvoud’ al lang een feit. In een gemondialiseerde wereld zullen de verschillen in cultureel en religieus opzicht alleen maar toenemen en duidelijker op de voorgrond treden. Nu weigeren we nog deze verscheidenheid in ons denken en in onze opvatting van identiteit te integreren, maar we zullen er niet aan ontkomen. Ook in Nederland zullen steeds meer mensen met een meervoudige identiteit leven, samengesteld uit verschillende culturen en religies, zoals het VN-rapport benadrukt. We zijn ‘postkoloniale subjecten’ geworden en moeten erkennen dat wij in een wereld leven waarin wij vaak kolonisator en gekoloniseerde tegelijk zijn. De scheidslijn tussen beide is niet eenduidig. Een gevolg hiervan is ook de koloniale structuren van ons denken open te breken en van een statische opvatting van identiteit, die mensen binnen een of/of schema in ‘autochtoon’ en ‘allochtoon’ indeelt, af te stappen. Een meervoudige culturele en religieuze identiteit toelaten, betekent ruimte maken voor een denken in en/en, waarin de onderlinge verschillen niet als bedreiging maar als een verrijking kunnen worden gezien.

Ook in de theologie gaan er inmiddels stemmen op die spreken van “multiple religious belonging”. Daarbij gaat het om mensen die zich met meer dan één religieuze traditie verbonden voelen, een verschijnsel dat onder oosterse religies niet nieuw is, maar in het westen tot de nodige discussies leidt. Welke consequenties heeft het als men de eigen religieuze traditie trouw wil blijven, maar tegelijk ook Gods waarheid in een andere religieuze traditie ontdekt? Ligt hier alleen een probleem voor het christelijke zelfverstaan, of ook een kans om de eigen horizon te verbreden, door te geloven in een waarheid die groter is dan de waarheidsclaims van religieuze tradities.

Het mooiste voorbeeld van een poging om meervoudige cultureel/religieuze identeiten te bevorderen heb ik laatst in het boek Let’s make love. 27 onmogelijke liefdes, samengesteld door Annet de Groot en Frénk van der Linden, gelezen.

Daarin komen bi-culturele en bi-religieuze paren aan het woord over de problemen en kansen van multiculturele relaties. Het verhaal van Susan en Yahya heeft mij nog lang bezig gehouden. Zij is een Deense jodin en hij is moslim en komt uit Marokko. Ze hebben elkaar leren kennen bij een mimeopleiding in Amsterdam. Net als bij de andere stellen, die in het boek aan het woord komen, en die een van buitenaf gezien ‘onmogelijke liefde’ leven, was het ook bij Susan en Yahya vooral ‘de groep’ – bekenden, familie, vrienden –, die het voor de geliefden moeilijk maakte. Ze moesten niet alleen met hun verschillen op persoonlijk gebied dealen, nee, ze krijgen ook nog de zeer problematische situatie in het Midden-Oosten op hun bord. Maar ze zijn niet bereid hun liefde vanwege het Joods-Palestijns conflict op te geven. Met behulp van hun mimevoorstellingen, die zij voor kinderen geven, proberen zij het denken in vriend en vijand te verminderen. Hun dochter hebben zij een Arabisch-Joodse naam gegeven: Blume Yamina. Voor hen is zij een teken van hoop te midden van een hopeloze oorlog. Zij willen hun kind bi-cultureel en bi-religieus opvoeden en het beste van beide tradities aan haar doorgeven. Een bijdrage aan de vrede tussen de volkeren, onder het motto: de Joslims komen!

W!J

En nu is het woord aan u. Hoe gaat u om met verschillen? Met de ander? Welke waarde hebben voor u begrippen als tolerantie, respect, empathie? Ik stel voor dat wij dat nu met elkaar uitwisselen en u kunt het ook aan meer mensen laten weten en het vanaf 1 december op de nieuwe website www.nieuwwij.nl laten weten, want we gaan op zoek naar een nieuw W!J in Nederland – een ‘wij’ dat niet meteen weer een ‘zij’ als tegenover nodig heeft, maar dat mensen met verschillende etnische achtergronden en levensbeschouwelijke achtergronden met elkaar in gesprek brengt onder het motto: W!J – verbindt de verschillen.

U bent van harte uitgenodigd daaraan mee te doen en ons te laten weten wat u de ingrediënten vindt voor een ‘nieuw wij’ in Nederland.

Literatuur

– Hella van den Elshout, Jodendom, in de serie ‘Jonge denkers over grote religies’, Ten Have, Kampen 2008.
– Annet de Groot, Frénk van der Linden (red.), Let’s make love. 27 onmogelijke liefdes, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen 2008.
– Manuela Kalsky, ’Het flexibele geloof van Pi. Meervoudige religieuze identiteiten als toekomstvisioen’, in: Chris Doude van Troostwijk, e.a (red.), Buigzame gelovigen. Essays over religieuze flexibiliteit, Boom, Amsterdam 2008, 64-73.

Bovenstaande tekst werd uitgesproken op 22 november 2008 tijdens een bijeenkomst in Ede.

mk_foto

Manuela Kalsky

Oprichter en Bijzonder Hoogleraar

Manuela Kalsky richtte Nieuw Wij op als directeur van het onderzoekscentrum van de Nederlandse Dominicanen (DSTS). Zij was directeur, …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.