Stikker heeft dit dilemma nodig om uit te leggen dat er ook aan zoiets als de zelfrijdende auto, ethische vragen kleven. Raakt zo’n auto in een vergelijkbare situatie verzeild, wat moet hij dan kiezen? Dat wat er in de fabriek voor hem is bedacht, ja. Maar waarom zou de fabrikant, behalve van techniek, ook verstand hebben van goed en kwaad? Moeten we dat soort keuzes wel uit handen willen geven, vraagt Stikker zich af.
Vreemd genoeg lijken ons dat terechte vragen als het gaat over de ruimte die we al dan niet aan de technologie zouden moeten geven. Maar gaat het over de automatismen die ons mens-zijn regeren, dan staan we daar nauwelijks bij stil.
‘Ik ben, ik vind, ik voel, ik wil, ik verlang, ik verwacht, ik hoop, ik moet, ik mag’. Met eindeloze vanzelfsprekendheid nemen we het woord duizenden keren per dag in de mond: ‘ik’. Doe wat, roep wat, zeg wat tegen dat ‘ik’, en onmiddellijk komt het in beweging. Men vraagt, ons ‘ik’ draait z’n automatische riedel af en meent daarmee het goede te doen. ‘Gelijk’ te hebben.
Maar hoe weten we eigenlijk of dat wel zo is? Of het draaien van dat ‘ik’ een functioneel draaien is? Een beweging die ons, als het even kan ook onze omgeving of zelfs de wereld, vooruithelpt, doet ‘evolueren’?
Gelukkig begint Stikker ook daarover. Maar erg hoopgevend is het niet. Want aan de hand van een voordracht van de natuurkundige David Bohm, laat ze zien hoe een gesprek of discussie vaak eerder een mogelijkheid is het eigen gelijk te verstevigen, dan om iets van de gesprekspartner op te steken. ‘Automatisch’ verstevigt ons ‘ik’ liever het fort van de eigen overtuiging, dan dat het daarvan de brug neerlaat.
Hoe zinnig ook de vraag wie de automaat van een zelfrijdende auto programmeert, minstens zo prangend zou de vraag moeten zijn wie ons ‘ik’ bestuurt. In hoeverre zijn we betrokken bij al die automatische reflexen die onze dagelijks leven laden en inhoud geven? Hoe vanzelfsprekend dan wel bewust, vinden we wat we vinden? Hoe automatisch dan wel authentiek, interpreteren we onze gevoelens zoals we dat doen? Hoe geconditioneerd dan wel ontvankelijk, gaan we om met wat of wie op ons pad komt?
Het schijnbare obstakel dat ons belet een eerlijk antwoord op deze vragen te formuleren: ze worden gesteld door dezelfde partij die ook het antwoord geeft. Op de keeper beschouwd is dat ‘ik’ van ons daarmee een uitzichtloos fenomeen. Zichzelf tot wetgever, uitvoerder en controleur tegelijk.
Of valt misschien ook dit ‘ik’ wel te hacken?
‘Een hack’, horen we Stikker zeggen, ‘is een elegante oplossing voor een ingewikkeld probleem’. Gegeven die definitie oogt het weinig elegant om, bij wijze van hack, dan maar helemaal zonder ‘ik’ of ego te willen zijn. Te besluiten geen sturing meer aan je leven te willen geven, kan, in vergelijking met een geconditioneerd sturen, nauwelijks een vooruitgang genoemd worden. Maar hoe elegant is het te willen streven naar de ontwikkeling van een ander, deugdzamer of effectiever geconditioneerd ‘ik’? Want wie zou dat nieuwe ‘ik’ zo moeten programmeren dat het de tand van plaats en tijd zou kunnen weerstaan? Wiens andere, nieuwe ‘ik’ is werkelijk waar?
Een even eenvoudige als elegante derde weg is misschien wel om eenvoudigweg wat ons aan mogelijkheden is gegeven, eindelijk eens daadwerkelijk te gaan benutten: het ook in ons aanwezige ‘niet-ik’ tot ontwikkeling te brengen en dit als gesprekspartner te schenken aan ons ‘ik’.
Als ons ‘ik’ is: wat we weten, is ons ‘niet-ik’: ‘geen idee’; dat wat we allemaal nog niet weten. Breng de communicatie tussen die twee aan de gang en niet alleen ervaren we dat we daartoe in staat zijn, maar ook dat deze relatie een even onverwachte als welkome vrucht voortbrengt: een adaptief ik. Een ‘ik’ dat volstrekt anders van aard is dan het automatische ‘ik’ dat ons nu bestuurt, doordat het zich niet staande wil houden, maar graag voegt naar plaats en tijd.
De zelfsturende auto mag dan een slecht idee genoemd worden, de zich automatisch sturende mens is dat niet minder. Maar leren we eenmaal met open oog en oor een verhouding aan te gaan met die zelfbestuurder, en wat eens een automatische piloot was, blijkt zich te kunnen ontwikkelen tot een sensitieve vliegenier.
Niet of de robot het van ons gaat overnemen is de vraag, maar of we het opbrengen ons anders dan als geautomatiseerd te leren gedragen. En wel als de intrinsieke verhouding die we zijn.