The obstacle race, een historisch overzicht van kunst gemaakt door vrouwen, heeft een nieuwe opvolger gekregen. Dit boek uit 1979 van Germaine Greer inspireerde mij en vele anderen jarenlang om ons met kunst bezig te houden. Was er in het eerste deel van dit boek nog sprake van een ‘obstacle race’, het tweede deel vertelde ook ‘how they ran’ ondanks alles wat ze moesten overwinnen. Werkend aan de keukentafel ontstonden meestal kleine schilderijtjes, terwijl deze vrouwen schipperden tussen kinderen opvoeden, het huishouden en hun drang om kunstenaar te zijn.

Schaarse uitzonderingen waren onder andere Sofonisba Anguissola en Artemisia Gentileschi. Meestal zijn het vrouwen wier opleiding terug te voeren is op een vader die bij gebrek aan zonen zijn dochter tot schilder opleidde. Zij hadden soms zelfs een eigen atelier. Of ze schilderden samen met hun man op, zonder dezelfde waardering en betaling voor hun werk. Of hun werk werd aan een mannelijke schilder toegeschreven zoals bij Judith Leyster (1609-1660) in Haarlem gebeurde. Veel schilderijen die men tot 1893 (!) aan haar echtgenoot of Frans Hals toeschreef, bleken allemaal door haar geschilderd.
In de twintigste eeuw kwam er een onderzoek op gang naar vrouwelijke kunstenaars en hun werk. Wie waren zij en waren er nog meer verdwenen? Anno 2021 scoort diversiteit nog steeds niet hoog in de collecties van grote musea. Ook kunst van vrouwen komt moeilijk een museum in, afgezien van speciale tentoonstellingen. In New York en Bonn zijn daarom musea speciaal gewijd aan kunst van vrouwen. Dat is niet ideaal, maar wel noodzakelijk. Iemand die zich al jarenlang voor kunst van vrouwen inzet is Catharine de Zegher, onder meer met haar prachtige boek Women’s work is never done.
Nu lag onlangs op de mat de jubileumuitgave van het tijdschrift See all this met de titel Woman, gemaakt door hoofdredacteur Nicole Ex samen met De Zegher (e.a.). In deze uitgave worden 379 kunstenaressen op allerlei manieren zichtbaar. De zeven hoofdstukken zijn thematisch opgehangen aan citaten van Emily Dickinson, bijvoorbeeld ‘Hope is the thing with feathers’. Ik raak niet uitgekeken. Twee grote fotokaternen met de titel A studio of ones own laten allerlei vrouwen aan het werk zien, te midden van hun kunst. Die titel voert terug naar Virginia Woolf die in 1927 een lezing hield voor vrouwelijke studenten. ‘Five hundred pounds a year and a room of ones own’, dat waren toen haar harde voorwaarden om je als vrouw te kunnen ontwikkelen. En dat geldt nog steeds!
Mij valt in het tijdschrift op hoe grootschalig en gewaagd deze vrouwen nu werken, soms met omvangrijke projecten zoals Claudy Jongstra (Nederland) en Wangechi Mutu (VS-Kenia). De kunstenaars daarin zijn afkomstig uit allerlei delen van de wereld en de keukentafel ontgroeid.
Women, how they ran, and how they won…? Dat geldt niet alleen voor vrouwen die kunstenaar zijn. Een groot deel van de vrouwen is nu gelukkig af en toe weg vanachter keukentafel en aanrecht. Ze kunnen hun eigen kwaliteiten ontwikkelen, maar er is nog veel werk te doen voor meer diversiteit in musea, organisaties en in bedrijven. Deze kunstenaars aan het werk te zien en de resultaten daarvan inspireren mij en hopelijk vele anderen tot een eigen ontwikkeling.