Het slavernijverleden was tijdens mijn studie theologie in Amsterdam zichtbaar aanwezig. Aan de gevel van de Herengracht 514 prijken twee geboetseerde torso’s van Afrikanen als teken dat de eigenaren in de achttiende eeuw handelden in Afrikaanse mensen. Ze bezaten onder meer de kolonie Berbice. Dit was aanleiding voor colleges over de relatie tussen kerk, kolonialisme, slavernij en racisme. Daaraan deden ook zwarte predikanten uit Zuid-Afrika mee, waar toen nog apartheid heerste. Ze waren in Nederland omdat de theologische opleiding voor zwarte studenten in hun eigen land ver onder de maat was.
Een van hen, Mpho Ntoane, deed met ons een rollenspel. De casus speelde zich af op een zogeheten zwarte school, waar kinderen met een migratieachtergrond de meerderheid vormden. Op een ouderavond werd een lastige kwestie besproken, waarbij de zwarte ouders onder vuur lagen. De rol die ik kreeg toebedeeld was die van een progressieve witte ouder, en dat vond ik prettig, want dan kon ik gewoon mezelf ‘spelen’. Des te harder kwam de les aan die volgde.
Tijdens de vergadering nam ik al snel het woord en kwam vurig op voor de belangen van de zwarte ouders. Dat zij zelf ook aanwezig waren en ik met hen nog geen enkel contact gehad had, had ik over het hoofd gezien. Wat de kwestie ook was – het ging over de vermeende daling van de kwaliteit van het onderwijs – ik stond sowieso aan hun kant. Mijn goede bedoelingen hadden echter tot gevolg dat de zwarte ouders zelf niet aan het woord kwamen. Ze reageerden na afloop dan ook nogal geïrriteerd. Ik had voor hen ingevuld wat zij wilden en wat voor hen het beste was. Ik had een eenheid tussen hen en mij verondersteld die er niet was, want wat wist ik eigenlijk van hun leven?
Ik deed geen recht aan de verschillen en verdrong, en dat was het belangrijkste dat ik die middag leerde, de ruimte van de migrantenouders. Met al mijn goede bedoelingen had ik in feite de ongelijke verhoudingen bevestigd, net als het beeld van hen als zielig, achtergesteld en hulpbehoevend. Ik ging ervan uit dat het benadrukken van verschillen tot racisme en segregatie leidt, maar vergat daarbij dat het ongevraagd verkondigen van eenheid ervaringen van anders-zijn ontkent. De eigen positie verschijnt als de ‘normale’ en ‘neutrale’ en er wordt niet geoefend met de omgang van verschillen.
En wat was eigenlijk mijn eigen belang in deze kwestie? Die vraag had ik mij niet gesteld. Ik denk dat het voor mij vooral belangrijk was dat ik ‘aan de goede kant’ stond. Ik wilde laten zien dat ik niet bij de racistische ouders hoorde, die vonden dat de migrantenkinderen het niveau van de school omlaaghaalden. Mijn belangrijkste belang was dus: zelfrechtvaardiging.
Dit voorbeeld laat zien dat het gebrek aan reflectie over de eigen vooronderstellingen leidt tot het bevestigen van de bestaande verhoudingen. Terwijl we die juist willen veranderen. We zoeken naar herstel van geschonden relaties. Althans, ik neem aan dat u dat met mij wilt en daarom hier bent. Daarom willen we nadenken over onszelf en anderen, maar ook over geloof en kerk: hoe speelt het slavernijverleden hierin door en wat is onze rol daarin?
De ervaringen tijdens mijn studie leidde ertoe dat ik me ging verdiepen in het debat over apartheid en racisme in de gereformeerde en hervormde kerken in Nederland. Daarbij stak ik het een en ander op, dat ik graag hier wil delen.
Ik noem ze eerst kort, en licht ze dan toe.
- Neem theologische en andere vooronderstellingen voor racismebestrijding en de omgang met het slavernijverleden kritisch onder de loep.
- Onderzoek je bronnen.
- Praktiseer machtsoverdracht bij het herstel van relaties
- Loop niet weg voor de confrontatie met ongemak
Vooraf wil ik opmerken dat ik denk dat hier voor iedereen iets valt te leren, maar dat de lessen wel verschillend zijn voor wie wit is en voor wie van kleur is, omdat de ervaringen en geschiedenissen verschillen. Ieder kan zijn of haar eigen ervaringen aanvullen.
1. Neem (theologische) vooronderstellingen onder de loep
Theologie en geloof staat niet los van onze omgang met slavernijverleden en racisme vandaag. Ik geef één voorbeeld: wie verzoening in de eerste plaats als een zaak tussen God of Christus en het individu ziet, is geneigd maatschappelijke en politieke discussies los te zien van het geloof. En wie verzoening als een oplossing van conflicten ziet, waarbij de kerk geen partij moet kiezen, omdat je veronderstelt dat God boven alle partijen staat, die is geneigd strijd als negatief te ervaren en het eigen aandeel van de kerk in een conflict over het hoofd te zien. Wie zegt: er is geen verzoening zonder gerechtigheid, omdat God aan de kant van de armen en verdrukten staat, die is geneigd zich ervoor in te zetten dat de kerk ook positie kiest en actief racisme bestrijdt. Zo heeft je theologische opvatting van verzoening meteen invloed op je houding ten opzichte van de omgang met het slavernijverleden. De drie genoemde posities waren in de discussies rond apartheid en racisme heel belangrijk, en ik denk dat ze nog steeds herkenbaar zijn. Ze hebben allemaal hun waarde en hun valkuilen, maar als je er nooit over nadenkt, besef je niet hoe groot de invloed van theologie en geloof is. Als het gaat over het slavernijverleden, kan het gesprek over God niet uitblijven.
2. Onderzoek je bronnen
Zodra je je bewust wordt van je vooronderstellingen, komt meteen de volgende vraag: waar komen die vandaan? Welke bronnen, ervaringen en tradities hebben mijn beeld van God en mens vormgegeven?
De Afro-Amerikaanse schrijver James Baldwin vertelde op assemblee van de Wereldraad van Kerken in Uppsala in 1968 dat hij alleen witte voorbeelden had, zowel als het ging om schrijvers, filmhelden en andere rolmodellen, als met betrekking tot God en Jezus. Wat betekent het wanneer je opgroeit met een beeld van Jezus waar je je niet in kunt herkennen, en die steeds weer wordt ingezet om het perspectief van witte mensen te verdedigen? Baldwin vertelde van een klein meisje dat probeert met een potscherf haar zwarte huid af te krabben, in de hoop dat daaronder een witte huid tevoorschijn zou komen. Tegenwoordig zijn er huidblekers in omloop, die op een mildere manier hetzelfde beloven.
Veel witte mensen vinden het beeld van een zwarte God schokkend, waaruit blijkt dat hun beeld van God wit is, en meestal ook mannelijk. Voor de Afro-Amerikaanse theoloog James Cone betekent een zwarte God het volgende: in een wereld waarin racisme heerst, wordt God zichtbaar in hen die worden uitgesloten. Zo verwijst een zwarte God juist naar de universaliteit van het christelijk geloof. De vraag is: uit welke bronnen putten we voor onze beelden van God en van elkaar? Hoe lezen we deze bronnen en is er ruimte voor andere bronnen en interpretaties dan de onze? Zolang we ons van hiervan niet bewust zijn, is er in kerk en samenleving slechts ruimte voor het perspectief van de dominante groep.
3. Praktiseer machtsoverdracht bij herstel relaties
Om ruimte te scheppen voor ervaringen die in een witte kerk niet zijn gehoord en daardoor onze visie op God en wereld beperkt hebben, is een volgende stap nodig: het overdragen van macht. Om onrecht uit het verleden te kunnen repareren, en relaties te kunnen herstellen, moet het machtsevenwicht hersteld worden. Daarbij kun je denken aan financiële transacties, waarbij de controle over het geld dan ook moet worden overgedragen, maar ook aan de macht om de werkelijkheid te definiëren, om te benoemen wat belangrijk is en wat waardevol.
Machtsoverdracht is niet bepaald makkelijk. Het botst met onze kapitalistische samenleving, die eigenaarschap en controle op basis van geld altijd beschermt. Hieruit blijkt hoezeer racisme verweven is met armoede en winstbejag. Dat laatste was een enorme drijfveer in de handel in mensen en de gedwongen arbeid, en zorgt ook vandaag nog voor allerlei vormen van uitbuiting en onderdrukking, die in de praktijk weinig verschillen van de condities voor slavenarbeid in de koloniën. Het onrecht van destijds kan niet ongedaan gemaakt, maar het onrecht van vandaag kan wel een halt toegeroepen worden. Het is duidelijk dat dit geen gemakkelijke of vrijblijvende zaak is. Maar laten we klein beginnen…
4. Loop niet weg voor de confrontatie met ongemak
De confrontatie met mensen die niet uit onze eigen bubbel komen, niet uit onze eigen klasse, geloof of cultuur zijn, roept een moeilijk te controleren, fysiek gevoel van ongemak op. De eerste reactie daarop is ervan weg te willen. Maar het uithouden is een belangrijke voorwaarde voor verandering. Juist in de radeloosheid van het ongemak kan de ruimte voor de ander ontstaan. Pas dan wordt echte ontmoeting mogelijk.
Kunnen we dit ongemak nog iets verder ontrafelen? Ik zie minstens zes elementen, de een mogelijk sterker dan de ander, afhankelijk van de situatie en de persoon: onwetendheid, angst, een mix van ongeduld, vermoeidheid en irritatie, de onbewuste activatie van beelden, schuldgevoel en kleurenblindheid. Er zijn er vast meer, maar laten we eens naar deze zes kijken.
Onwetendheid
Onbekendheid met de werkelijkheid van de ander is een grote bron van ongemak. Je kunt wegkomen van dit ongemak door te ontkennen dat er andere perspectieven en ervaringen bestaan, of dat die ertoe doen. Een andere manier is de ervaringen van anderen in te vullen vanuit jezelf, te vooronderstellen dat je ‘wel weet’ wat de ander bedoelt of voelt. In beide gevallen is er geen ruimte voor de ander.
Onwetendheid is een typisch wit ongemak. Mensen van kleur kennen de dominante samenleving maar al te goed omdat ze erin moeten overleven. Volgens James Baldwin, zoon van een zwarte predikant, is onwetendheid de belangrijkste oorzaak van scheiding tussen zwart en wit. Hij zei: “De meeste mensen die ik ken hebben niets tegen zwarten. Dat is het punt niet. Het probleem is apathie en onwetendheid. Dat is de prijs van segregatie, dat ís segregatie: dat de witte niet weet hoe de zwarte leeft, terwijl de zwarte wel weet hoe de witte leeft. Je kunt wel zwarte collega’s en schoolkameraden hebben, maar als je niet bij hen thuiskomt, leef je in een andere werkelijkheid. Witte mensen ontkennen het bestaan van die werkelijkheid.” (Florida Forum 1963).
Angst
Natuurlijk, angst voor anderen is diep in alle mensen geworteld, wat voor kleur ze ook hebben. Maar de geschiedenis van slavernij en racisme heeft deze angst wel op een hele specifieke manier ingekleurd. Het is moeilijk deze vorm van ongemak te onderdrukken, misschien wordt de fysieke component van ongemak wel vooral door angst veroorzaakt. Volgens de Zuid-Afrikaanse Steve Biko staat de wederzijdse angst tussen wit en zwart samenwerking in de weg. De angst van zwart voor wit, zegt hij, gaat om veiligheid en existentie: angst voor fysiek geweld, angst eruit te worden gepikt bij politiecontroles of aan de grens, angst voor het niet krijgen van een baan of stageplek, angst dat je kind in de problemen komt, angst om te worden gereduceerd tot je kleur en alles wat de ander daarmee associeert. Onder deze angst kan woede en zelfs haat verborgen liggen. De angst van wit voor zwart is veel abstracter. Volgens Biko zijn witte mensen bang voor het vreemde in de zwarte ander, maar ook voor de woede van de ander voor wat hen door witte mensen is aangedaan, de angst om de eigen privileges te verliezen (I write what I like).

Ongeduld, vermoeidheid en irritatie
Vooral mensen van kleur kunnen dit aspect van ongemak ervaren. Een manier ervan weg te blijven is om het gesprek niet meer aan te gaan, vanuit de ervaring dat het niets tot weinig oplevert. Het is uitermate vermoeiend je steeds moeten verdedigen tegen dezelfde misvattingen over je geschiedenis. Het roept irritatie (of erger) op om steeds te moeten aanhoren hoe jij bent volgens de ander. Het veroorzaakt ongeduld om steeds weer te moeten uitleggen dat racisme echt bestaat, ook in Nederland en het is frustrerend dat je daarbij zelf steeds je eigen verhaal moet vertellen, terwijl de ander kan volstaan met welwillend of sceptisch toehoren. Dit ongemak hangt samen met het volgende aspect.
De onbewuste activatie van beelden
Toen de Amsterdamse journaliste Sunny Bergman voor een documentaire op straat mensen benaderde met de vraag: ‘Hoe is het om wit te zijn?’, kreeg ze reacties die varieerden van niet begrijpend, lacherig, en boos. Het werd als zeer ongemakkelijk ervaren. Zwarte mensen krijgen deze vraag dagelijks in tal van vormen voorgelegd. Zij moeten zichzelf voortdurend definiëren, herdefiniëren en zich verhouden tot de labels die anderen hen geven. Je niet bezig hoeven houden met de vraag wie je bent, is een privilege dat is voorbehouden aan degene die de dominante positie heeft. In ons culturele archief (Edward Saïd) bevinden zich hardnekkige beelden over zwart en wit, die we allemaal hebben meegekregen middels familieverhalen, boeken, films, wat we op school leren enzovoort. Deze beelden worden geactiveerd op momenten die we zelf zelden controleren. Het kan ertoe leiden dat je toch maar even een omweg maakt als je een groep zwarte jongens op straat ziet staan kletsen met elkaar. Het leidt ertoe dat kinderen zwarte mensen voor Zwarte Piet aanzien en volwassenen misschien ook, al zeggen ze dat niet meer hardop, het leidt ertoe dat agenten eerder een zwart persoon aanhouden, en dat we de kleur wit met reinheid en goedheid associëren en bij de kleur zwart juist negatieve associaties hebben. Het is onmogelijk dit te voorkomen, maar we kunnen deze opflitsende beelden vertragen, ze langzaam opnieuw afspelen en er bewust naar kijken, zodat het minder invloed heeft op ons gedrag en zelfbeeld. We kunnen nieuwe beelden creëren en toevoegen aan het cultureel archief, zodat dit diverser en veelkleuriger wordt.
Schuldgevoel
Dit is een heel onprettig gevoel; schuldgevoel of schaamte over het slavernijverleden. Schuldgevoel is vooral een wit ongemak, schaamte kan ook bij mensen van kleur gevonden worden. De manier om van schuldgevoel weg te komen is doorgaans verantwoordelijkheid afwijzen, omdat je er niet persoonlijk bij betrokken was. Het is immers lang geleden. Dit roept de vraag op: is schuld iets persoonlijks, of iets collectiefs? En betreft het alleen het verleden of ook de wijze waarop we ons nu gedragen? Is het alleen contraproductief als we op zoek zijn naar verzoening en gesprek, of heeft het ook goede en vruchtbare kanten? Hier is veel over te zeggen, maar dat moet elders gebeuren. Ik noem nu nog een laatste aspect.
Kleurenblindheid
Wie kleurenblind is, gaat ervan uit dat iedereen gelijk is, ‘ongeacht ras, klasse, geslacht enzovoort’. Of, christelijk gesproken: We zijn allemaal ‘kinderen van één Vader’. Wie zwart is, kan daarmee een plek opeisen, maar wie wit is, wist daarmee de ander uit, maakt die onzichtbaar. Het kiezen van een kleurenblinde, neutrale positie wordt vaak ingegeven door de wens om discriminatie en segregatie te vermijden. Tegelijk wordt daarmee het verschil dat kleur kan oproepen genegeerd, terwijl mensen juist vanwege hun kleur worden gediscrimineerd: die ervaring wordt daarmee ook onzichtbaar. Het probleem, is: wit verschijnt hier als neutraal, als ‘normaal’ en kleur als problematisch. Dit is vooral ongemakkelijk voor wie niet de optie heeft om zich ‘neutraal’ te gedragen, omdat hij of zij van kleur is. De confrontatie met zichtbare of duidelijk uitgesproken verschillen is dan voor de kleurenblinde persoon weer ongemakkelijk.
De omgang met al dit ongemak valt niet mee. Het vergt moed jezelf onder ogen te komen: de pijn van verdrongen herinneringen toe te laten, en jezelf af te vragen: hoe is mijn socialisatie rondom kleur verlopen? Om dit verhaal te besluiten en als opmaat voor gesprekken over uw ervaringen, wil ik daarover nog een persoonlijke herinnering delen, die pas weer naar boven kwam, toen ik mij die vraag stelde: wanneer kwam ik met mensen van kleur in aanraking en hoe ging dat?
Toen ik in de vierde of vijfde klas van de lagere school zat in Zuid-Holland (groep zes of zeven), kwam Juno uit Suriname bij ons in de klas. Het was rond de onafhankelijkheid in 1975. Als ik nu terugkijk, moet ik zeggen dat eigenlijk de hele klas op tilt sloeg. De jongens liepen weg met Juno, die ouder en dus groter en ontwikkelder was dan wij. De meisjes waren licht geïntimideerd en ergerde zich aan het gedrag van de jongens, maar ook wij dweepten met Juno. Ik denk dat we heel bang waren voor onze eigen racistische reflexen (die hadden we duidelijk al, de socialisatie was dus al veel eerder begonnen) en hem daarom op een voetstuk plaatsen. Het was verboden kritiek op hem te hebben: Juno was cool. Wij gaven hem zelf die positie, maar toch ergerden we ons aan hem toen hij zich ging gedragen naar de rol die we hem gaven. Voor hemzelf was het ongetwijfeld ook eenzaam en ongemakkelijk: hij hoorde er niet bij, juist door onze reactie. Na een jaar verdween hij weer uit onze klas. Stiekem tot onze opluchting: wij hoefden ons niet langer tot ons ongemak te verhouden.