Allereerst is Dark Emu een aanklacht tegen de misstanden die de eerste bewoners van het continent Australië zijn aangedaan. Pascoe, zelf afstammeling van de Bunurong (Tasmaanse en Yuin clans) schreeuwt het bijna van de pagina’s af. Hij beschrijft dat de erkenning voor de innovatieve en duurzame ontwikkelingen van de Aboriginals meer buiten dan binnen de landsgrenzen gevoeld wordt. En dat doet pijn, en die pijn voel je als je het boek leest.
Pascoe pakt de reisverslagen van de eerste Europese reizigers op het continent erbij. En ook al beschrijven deze mannen de ongekende staaltjes van landbouw, waterbouw, huisvesting en bestuursvormen op een gedegen manier, vanuit het Europese superioriteitsgevoel verklaren ze vooral waarom deze ‘wilden’ geen recht hadden op hun eigen land.
Een pijnlijke conclusie, die mijns inziens geldt voor vrijwel alle reisverslagen van de Europeanen die voor het eerst andere continenten aandeden. Het niet-erkennen van een ontwikkelde cultuur legitimeert de aanspraak die je als kolonisator op het land kunt maken. Tijdens mijn studie geschiedenis, gericht op de niet-westerse wereld, leerde ik over de regio’s in de wereld waar autonoom landbouw is ontstaan. Landbouw, en een (semi)-sedentair bestaan wordt gezien als het begin van innovatie en ‘ontwikkeling’. Bij deze colleges leerde ik vrijwel niets over de ontwikkeling van de bewoners van Australië. Teruglezend in één van mijn oude studieboeken (The Human Web, van de gerespecteerde historici McNeill & McNeill) lees ik één schamel zinnetje dat de Aboriginals niet aan verregaande landbouw deden, slechts aan zogeheten slash-and-burn landbouw, en vooral jagers-verzamelaars waren.
De eeuwenoude culturen aan de Indus-, Yangtze- en Nijlstroomgebieden, of de vruchtbare Halve Maan in Mesopotamië of de Maya- en Inca-beschavingen worden in detail beschreven en geprezen voor de complexiteit van samenlevingssystemen, landbouw en bijvoorbeeld kennis van de astronomie. Pascoe beschrijft hoe de Aboriginals, zonder in conflicten en oorlogen te vervallen, in zorgvuldigheid Australië over een periode van honderdduizenden jaren veranderden in een waar paradijs waar voor zowel mens, dier als landschap een duurzame overvloed was.
Aboriginal cultuur
Pascoe legt aan de hand van tal van voorbeelden uit hoe de Aboriginals de lokale gewassen domesticeerden en daarmee de bodem vruchtbaarder maakten. Er werden geen akkers, met omheining aangelegd, maar het landschap bleef intact. Individueel bezit was niet bekend bij de Aboriginals – ze leefden in een deel-maatschappij. Het landschap werd over duizenden jaren tijd ‘bijgestuurd’ totdat het continent een ‘wilde tuin’ was waar zowel de mens als de dieren voldoende voedsel uit konden halen.
Het landschap werd bijvoorbeeld gebruikt om bepaalde visfuiken op te zetten, gemaakt van natuurstenen blokken in de rivier. Hierdoor werd de visvangst gereguleerd, had de mens voldoende vis, terwijl de visstand zelfs toenam. Vergelijkbaar met de jacht op kangoeroes, waarvan de uitwerpselen en de voetafdruk bijdragen aan de diversificatie van de bodem en tegelijkertijd het dieet van de Aboriginals verrijkten.
Op deze manier werd het continent langzaam vruchtbaarder, zelfs in de extremere omstandigheden van het binnenland. De huidige ‘outback’ was, toen de eerste Europeanen aankwamen, bevolkt door behoorlijke groepen mensen die over voldoende voedsel, water en ook bouwmateriaal voor huizen beschikten. De eerste Europeanen brachten schapen die de zorgvuldig gecultiveerde bodem vertrapten. En veel van de natuurlijke materialen die voor de aanpassingen in het landschap hadden gezorgd, werden gebruikt voor de constructie van Europese boerderijen.
Waar de Aboriginals de rijkdom van het land met de andere clans deelden, zonder dat er ooit oorlog ontstond, zagen ze door landonteigening en de afrastering van opgezette boerderijen hun levensstijl danig veranderen en deels verdwijnen. De aankomst van de Europeanen had dus negatieve gevolgen – heel direct voor de levensstijl van de Aboriginals, maar naar mate de tijd vorderde ook voor de natuur, met landdegradatie tot gevolg.
Aboriginals als lichtend voorbeeld
Naast de erkenning voor de cultuur van deze bevolkingsgroepen – dat heeft er de afgelopen driehonderd jaar pijnlijk aan ontbroken – denk ik dat we veel kunnen leren van de kennis en levenswijze van deze mensen. Niet alleen voor Australië, maar overal ter wereld. Slechts 5 procent van de wereldbevolking identificeert zichzelf als ‘inheemse bevolking’, terwijl ze ruim 80 procent van de kwetsbare ecosystemen van de wereld beschermen. Door essentiële (voorouderlijke) kennis en expertise kunnen inheemse bevolkingsgroepen een bijdrage leveren aan zowel mitigatie als adaptatie tegen klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit.
In Australië zijn de Aboriginal clans vaak verdreven van hun oorspronkelijke land, hebben geen tot weinig grondrechten en zitten zelden aan tafel bij plan- en besluitvorming. Een stem geven aan deze mensen is wat mij betreft het minste wat gedaan moet worden.
Daarnaast moeten ze in staat worden gesteld hun voorouderlijke gronden te kunnen bewonen en beheren – ook ten behoeve van het beschermen van deze gebieden.
De kunst van het leven in harmonie met de natuur zal de komende jaren alleen maar noodzakelijker worden, gezien de opwarming van de aarde, verstedelijking en landdegradatie. De Aboriginals waren in staat om in harmonie met elkaar en het land waarop ze leefden, van Australië een levend continent te maken. Laten we, in lijn met Pascoe’s boek, leren van de inheemse bevolking en ons samen naar een systeem van duurzaam landgebruik ontwikkelen om zo de planeet leefbaar te houden voor onszelf en de komende generaties.
Dark Emu – Aboriginal Australia and the birth of agriculture. Bruce Pascoe. Scribe publishers, 2014. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.