De vraag is nu of migranten op basis van afwijkende geefpatronen ook (het geven aan) goede doelen anders definiëren dan niet-migranten in Nederland. In de literatuur worden onder goede doelen organisaties verstaan die zich inzetten voor het algemeen nut. Om inzicht te krijgen hoe migranten goede doelen definiëren, hebben we de referentiekaders van (het geven aan) goede doelen van Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen en Ghanezen onderzocht. Ruwweg onderscheiden we twee referentiekaders. Migranten die een smal referentiekader gebruiken dat zich beperkt tot het geven aan formele organisaties: “dat zijn instanties die eigenlijk de medemens helpen om het maar zo te zeggen. Je hebt natuurlijk goede doelen die bezig zijn met het milieu en zo zijn er nog veel meer. In hun ogen streven zij naar iets en is dat een goed doel”. Dit referentiekader komt overeen met de definitie zoals die in de literatuur voorkomt en ook met wat autochtone Nederlanders onder geven aan goede doelen verstaan. Echter een groot deel van de migranten hanteerden een veel breder referentiekader van (geven aan) goede doelen: “doneren aan het Rode Kruis, Charitas [….] Ik geef geld. En vijf jaar geleden overleed mijn broer en zijn zoon studeerde nog. Dus gaven we zijn zoon geld om door de laatste vijf jaar van zijn studie te komen. Hij is pas afgestudeerd en ik vond het fijn dat ik in staat was hem te helpen.” Naast geven aan formele organisaties beschouwt deze migrant ook giften aan familie als het geven aan een goed doel.
Mijn onderzoek laat zien dat migranten die langer in Nederland zijn, meer geneigd zijn een referentiekader van geven aan goede doelen te hanteren dat zich beperkt tot het geven aan formele organisaties dan migranten die korter in Nederland zijn. Met andere woorden: migranten passen dus in de loop van de tijd hun referentiekader aan de heersende Nederlandse norm aan. Nochtans, blijft het geven aan familie een belangrijk aspect van het geven van migranten in Nederland en dit geldt ook voor migranten die al lang in Nederland wonen. Hoewel ongeveer tachtig procent van zowel de eerste generatie als de tweede generatie niet-westerse allochtonen geeft aan formele organisaties, stuurt de helft van hen ook nog geld naar hun familie in hun land van herkomst. Daarentegen geeft hoegenaamd iedere autochtoon aan goede doelen (90%), maar slechts ongeveer tien procent van hen geeft aan familie en vrienden.