In zijn eerste boek, En het regende brood, schilderde hij een ontluisterend beeld van de seminariecultuur die hem vormde. Maar het was onvoltooid. De glutenallergie fungeert er als een dankbare bliksemafleider, die de diepere vragen van liefde, lust, verlangen en twijfel naar de achtergrond dringt.
Zijn nieuwe boek belooft daar inzicht in te geven. Dat is buitengewoon moedig. Ik wil het boek lezen, en wel als een gewetensonderzoek. Het is namelijk verleidelijk om de afvallige aan zijn lot over te laten. Dat is niet alleen onbarmhartig, we verliezen dan ook een kans om te leren. Want Van Dierendonck is het product van een proces: gestimuleerd om het priesterschap te overwegen, beproefd in een periode van onderscheiding, gevormd door de priesteropleiding. Op jonge leeftijd werd van hem verwacht dat hij door het ambt gedragen zou worden. En dat lukte uiteindelijk niet. Het ambt bleek te zwaar. Wat is er gebeurd? Op welke manier is niet hij, maar de kerk te kort geschoten? Mijn vooronderstelling is niet dat een uitgetreden priester een ‘wegloper’ is. Eerder zie ik het als het gevolg van oplopende druk, onvoldoende steun, of onvolmaakte screening en voorbereiding. Met dit soort gedachten in het achterhoofd sla ik het boek open.
Het is duidelijk dat ik het boek lees als een autobiografisch werk. In interviews rond zijn terecht geprezen debuutroman stelde Van Dierendonck al dat feit en fictie door elkaar heen lopen. Dat lijkt in dit boek ook het geval, getuige de wat tegenstrijdige mededeling aan het begin dat het boek “los van de werkelijkheid staat”, maar dat de “werkelijkheid door de auteur naar zijn hand gezet en tot fictie gemaakt” is. Mogelijk om juridische problemen te voorkomen, bijvoorbeeld met ‘de mentor’ die op basis van de omschrijving niemand anders kan zijn dan Antoine Bodar. En het sneeuwde in Rome is duidelijk een egodocument, soms tot op het ergerlijke af. Van Dierendonck wil namelijk zijn herinneringen niet polijsten. Dat is lovenswaardig, maar leidt ook tot constructies als “daar wil ik van af zijn” en “verdomd als het niet waar is”. Maar naarmate het boek vordert, wordt de lezer meegevoerd in de ontwikkeling van de auteur. Het is duidelijk dat hier een mens spreekt over zijn weg, over wat hij meemaakte en voelde. Die kwetsbaarheid is bewonderenswaardig. Omdat het zo overduidelijk een egodocument is bespreek ik de hoofdpersoon dan ook als zijnde de auteur.
De ontworteling van een beschadigd mens
Het verhaal van Stefan van Dierendonck is een verhaal van ontworteling. De glutenallergie, die in het eerste boek een centrale rol speelde, komt slechts zijdelings aan bod. Het is een excuus, zegt hij nu zelf. De echte kwestie heeft betrekking op zijn geloof. Tijdens zijn studie kerkgeschiedenis in Rome ontwikkelt hij een aversie van de kerk, en een grote antipathie naar het denken van figuren als Augustinus en Thomas van Aquino. Hun denken is voor hem te zeer en kunstmatig systeem, dat alleen het intellect waardeert. Daar begint de priester al te wankelen, en hij voelt zich steeds meer een bedrieger. In het contact met medestudente Macarena zoekt hij een eerste uitvlucht. Zij prikt echter door zijn motieven heen en zegt onomwonden ‘tu devi spretare’, je moet je ‘ontpriesteren’.
De grote romance in het boek is de verhouding met zijn lerares Italiaans, Arianna Girasole. Door haar leert hij kanten van zichzelf kennen die tot dan toe onderdrukt of verstoord waren: lichamelijkheid, intimiteit. Hoewel het woord ‘misbruik’ niet valt, is dat wel wat hij beschrijft als een van zijn ervaringen op het seminarie. Het speelt niet de hoofdrol, dat doet Arianna. Zij maakt dingen in hem wakker, die lang verborgen waren. Desondanks, zo bezweert Van Dierendonck, is zij niet de ondergang van zijn priesterschap geworden. Zijn geloof wankelde al, en viel in haar armen. De sleutelzinnen zijn wellicht de woorden die hij tot Arianna spreekt: “ik ben niet sterk (…). Ik geloof er niets van dat ik me staande kan houden in de echte wereld. Ergens is er iets misgegaan met mij en nu ben ik beschadigd. Dat moet je weten”.
Bij Arianna vindt Van Dierendonck iets wat hij in de kerk nooit trof: veiligheid. De ‘mentor’ in Rome, die de bisschop hem toewees, verdwijnt al snel naar de achtergrond. In het contact tussen celibatairen draait het voor de schrijver om de vraag ‘ben ik veilig bij jou’. Meteen in het eerste hoofdstuk schrijft hij: “Volgens mij creëerde het celibaat dit klimaat van zwijgen en verzwijgen, van subtiel aftasten. Ben ik veilig bij jou?” Op basis daarvan wordt de gepaste afstand bepaald. Het is opvallend, en hier reflecteert hij niet op, dat Van Dierendonck zijn worsteling met zijn geloof, verliefdheid, en seksualiteit, alleen door lijkt te gaan. De contacten met andere priesters zijn te oppervlakkig, en in het verhaal is verder niemand anders dan Arianna om de relatie met Arianna mee te bespreken. Hier kom ik als lezende priester op het punt dat ik meen te ontwaren waar het noodlot toesloeg. Deze mens is niet alleen celibatair, hij is eenzaam. Ik had het hem graag anders gegund. Ik had hem gegund dat hij de veiligheid eerder gevonden zou hebben. Op het seminarie, maar in plaats daarvan werd er misbruik gemaakt van zijn onzekerheid. In de contacten met andere priesters, maar die blijken in zijn geval te oppervlakkig. In oprechte vriendschappen, maar behalve zijn ouders lijkt hij buiten de kerk niemand te hebben. Ik wil van de schrijver geen zielig persoon maken. Dat is hij niet, en die kaart speelt hij ook niet. In tegendeel: hij geeft al zijn zekerheden op om te doen wat hij juist acht. Al mag ik dan anders denken over wat ‘juist’ is voor een priester om te doen, dat is een vorm van integriteit die ik respecteer. Als er sprake is van falen, dan is de eerste vraag: waar waren de mensen die er voor hem hadden moeten zijn?
Menselijke geestelijken
De worsteling van de auteur deed me denken aan de titel van een boek over het priesterschap: Geestelijke mensen, menselijke geestelijken. Het lijkt er vaak op dat Van Dierendonck alleen geestelijk wilde of mocht zijn. Zijn lichamelijkheid werd voornamelijk ontkend. Hoewel hij er niet op in gaat, is verliefdheid waarschijnlijk iets dat hij nooit als positief heeft kunnen duiden. Terwijl juist daarin iets blijkt van het vermogen om lief te hebben, van de aanwezigheid van passies die niet zonder meer slecht zijn. Ook twijfel schijnt lang afwezig te zijn. En wanneer de twijfel dan eindelijk toegelaten wordt, is deze gelijk verwoestend. Gevoelens, verliefdheid, en twijfel komen het boek binnen als stoorzenders, die er niet horen te zijn. Ook hier had ik deze mens iets anders gegund. Ik had hem gegund dat hij deze dingen eerder als iets positiefs had leren kennen. Nu doet hij denken aan Ralph de Bricassart, de priester die de hoofdfiguur is van de roman De Doornvogels. Die ontkent stevig zijn eigen menselijkheid, om vervolgens meegesleept te worden in een hopeloze romance. Beide boeken hebben een zweem van onvermijdelijkheid: dit is wat er gebeurt wanneer het echte leven grip krijgt op geestelijke mensen. Het bevestigt mij in de overtuiging dat we behoefte hebben aan menselijke geestelijken. Mensen van gebed én twijfel, van liefde voor God én mensen.
Dank dat je de aandacht kon opbrengen om dit boek te lezen. Een zekere weerstand en aantrekkingskracht zoals je dit beschrijft herken ik. Ik had hem een keer aan de telefoon, omdat hij dacht dat ik ook een glutenallergie had en hoe ik dan kon functioneren als priester. Dat de glutenallergie een afleiding was werd mij al spoedig duidelijk, en zijn eerste boek dat ik las, getuigt hier ook van. Ik reageer omdat ik jouw analyse wil onderstrepen. Het is niet veilig in de kerk voor vele aankomende priesters. Zij hebben kameraden nodig die niet op afstand blijven en vrienden en vriendinnen die hen behoeden voor het wegstoppen van hun gevoelens en helpen hun emoties te ontwikkelen als celibatair priester. We hebben menselijke geestelijken nodig, en voor hen dient de kerk wegen aan te reiken en/of toe te laten die dit mogelijk maken. Dank voor deze waardevolle analyse n.a.v. de bespreking van een boek dat ik nu niet meer hoef te lezen.
“Emoties ontwikkelen”? Zijn ze er niet gewoon? Is het dus niet altijd de vraag: hoe ga je er mee om; wat doe je met de eventuele dwingendheid, opdringerigheid ervan c.q. met datgene wat daar de aanleiding/stimulans voor is in én vooral buiten jezelf?
Vrienden en vriendinnen? Allemaal best, maar welke dan?
Moeten aankomend priesters zich alleen en vooral in een priesterlijke bubble (klooster enz. : een ’totale institutie’ – E. Goffman – die je hele zijn/leven in beslag neemt en bepaalt) ophouden of juist niet? Blijft een priestergroep of kloostersetting per definitie toch ook niet altijd een vorm van zelfbescherming: het wegstoppen van bepaalde gevoelens/emoties door te kiezen voor een kunstmatige omgeving die bepaald niet representatief is voor de gewone samenleving?
Komt vorming tot celibatair priesterschap dus niet vooral neer op karakter- en wilsvorming, maar bovenal op het hebben en koesteren van een perspectief, zin of doel voor je leven, en daar – m.n. als het moeilijk wordt – toch steeds weer voor kiezen en trouw aan willen blijven?
Ik denk dat het vooral van belang is dat de aspirant priester/religieus zijn haar eigen queeste naar G’d en het “Rijk G’ds” volgt, en G’d ook werkelijk vindt/ontmoet ‘in de zachte bries’ (tijdens de reflectie op een top-, piek- of G’dservaring). Alleen dat geeft existentieel houvast. Medemensen pas in tweede instantie. (Zie o.a. Thomas van Aquino na 06 december 1273) Voordien blijft eenieder een pluisje in de altijd willekeurig waaiende wind. Voorbeelden hiervan zijn nog altijd te vinden in de motivatie en levenswegen van kluizenaars: van Elia (1 Koningen 19) en Antonius de Grote enz. tot en met de hedendaagse Grieks orthodoxe kluizenaar Jozef van de Berg te Neerijnen en bijvoorbeeld vader Thaddeus van Vitovnica (auteur van “Onze gedachten bepalen ons leven” uit 2015). Zij laten ook zien hoe belangrijk het is om een echt ervaren ‘meester’ in het geestelijk leven te hebben naar wie men zich kan richten, slijpen en corrigeren waar dat nodig blijkt. (Mgr. Eijk heeft zich zelfs persoonlijk ingezet om pater Hugo te Warfhuizen aan een goede, blijkbaar een van de schaarse geestelijk leiders te helpen: vader Gabriël!) Niet dat daarna alles van een leien dakje gaat, maar men heeft dan op enig moment tenminste existentieel iets ervaren dat werkt als een magneet en kompas. Men kan er in gedachten, via zijn herinnering naar terugkeren. Ook vestigt zich daardoor een blijvend verlangen naar herbeleving van het op bepaalde wijze totaal verwijlen bij onze ongrijpbare G’d, maar ook bij Jezus enz. Men kan dus niet kieskeurig én oplettend genoeg zijn op weg naar de bijzondere zijnswijze van de religieus en of priester!
Ik heb alleen het eerste boek van Van Dierendonck gelezen, en was benieuwd naar de inhoud van ‘En het sneeuwde in Rome’. Knap dat je je mededogen met de schrijver verwoordt zonder hem als een meelijwekkende figuur neer te zetten. En wat bijzonder dat je het ontkennen van de eigen menselijkheid verbindt met het proces dat de priester uit ‘De Doornvogels’ doormaakt. Nu begrijp ik de ontembare passie wat beter, die mij toen ik een heel stuk jonger was zo aansprak…