Vandaag de achtste en laatste brief van deze briefwisseling, geschreven door Harrie van den Akker (brief 1 hier, brief 2 hier, brief 3 hier, brief 4 hier, brief 5 hier, brief 6 hier en brief 7 hier).
Beste Hendro,
Waar je derde brief strijdlustig was en mij het vuur na aan de schenen legde – tot genoegen van een aantal van je volgers op facebook – is je vierde en laatste brief weer veel milder. Ik hoop dat die mildheid model staat voor de wijze waarop de verschillende gezindten binnen de katholieke kerk met elkaar om kunnen gaan: erkennend dat er meer bindt en verbindt dan scheidt, bereid te luisteren naar elkaar, en vooral bereid elkaar wederzijds de ruimte te geven om op eigen wijze invulling te geven aan geloof èn geloven. Ik ben het immers hartgrondig met je eens als je schrijft: “We hebben het in de katholieke kerk nodig om frank, vrij en respectvol met elkaar te kunnen praten over zaken die ons gedeelde geloof betreffen, maar ook de verschillen in nuances of verschillen in opvattingen überhaupt.” Ik denk overigens dat dit ook geldt tussen de ‘verschillende’ christelijke kerken.
Ik schreef hierboven uitdrukkelijk “…om op eigen wijze invulling te geven aan geloof èn geloven.” Waar veel gelovigen immers vooral hun geloof (wensen te) beleven in hun binnenkamer, in de stilte van gebed en meditatie, in de kerk, in hun relatie tot (hun) God, draait het voor veel andere gelovigen juist sterk om geloven als werkwoord, om te doen zoals Jezus Christus heeft voorgeleefd. Ik verwijs nog maar eens naar de citaten in mijn vorige brief: “Een geloof zonder daden is letterlijk een dood geloof” (Mgr. De Korte) en “Wat doen wij er aan dat Hij ertoe doet?” (René Grotenhuis). Gelukkig sluit jij daarbij aan met “Buiten de wereld geen heil” van professor Schillebeeckx. Geloof (op zondag) en geloven (door de week) zijn als de twee zijden van een en dezelfde medaille: als de ene zijde boven ligt, ben je nieuwsgierig naar de andere zijde die dan even onder ligt.
Ook in je pleidooi dat we ons moeten hoeden voor extremen in het spanningsveld tussen kerk en wereld, kan ik me helemaal vinden. Wij zijn inderdaad niet ‘van de wereld’ (althans: behoren dat niet te zijn) maar wel in en voor de wereld. Het gaat veel te ver om te stellen dat onrecht aan de kaak stellen en opkomen voor machtelozen de kernfuncties van religie zijn, zoals de gemiddelde Nederlander schijnt te vinden. Het “christendom heeft een sterke profetische opdracht” (jouw woorden), die veel verder reikt dan het bestrijden van onrecht, machteloosheid, oorlog, honger en armoede. Ook ethische en morele kwesties over menselijk handelen behoren expliciet tot die profetische opdracht. En daar is de diepte en rijkdom van het persoonlijke geloof in een God die ons roept en leidt en in Zijn hand houdt.
Harde toon
Tot zover zijn wij het gloeiend eens, denk ik. En kunnen wij dus gerust in dat ene huis van de Heer samenwonen. Ondanks verschillen van mening en ondanks nuances in beleving van God en geloof. Een belangrijk deel van onze briefwisseling betrof het bespreekbaar maken van die verschillen en nuances: wij beiden hadden en hebben er kennelijk behoefte aan om aan elkaar uit te leggen hoe wij precies geloven. Hopelijk niet om elkaar te overtuigen dat de ander het niet bij het ‘rechte’ (orthodoxe) eind heeft, maar meer om over en weer bij elkaar en bij onze achterbannen ruimte te creëren voor de verschillen en de nuances. Opdat de harde toon, de verwijten en het cynisme uit het debat (o.a. op facebook) èn uit de kerk verdwijnen.
Niet begrepen
Dat allemaal gezegd zijnde moet me nu toch van het hart dat ik met een aantal passages uit je vierde brief niet veel kan, er zelfs moeite mee heb. Het is alsof je me niet begrepen hebt, alsof ik toch niet duidelijk ben geweest. Die passages zijn deels gebaseerd op zinnen uit mijn vorige brief die je nogal uit hun verband rukt, deels het gevolg van je theologische insteek en neiging tot exegese.
Allereerst de (volgens mij) uit hun verband gerukte zinnen: “Een relevante vraag is of de wereld zich moet aanpassen aan de kerk, of de kerk aan de wereld. Ik denk toch echt het laatste.” Je komt dan met een betoog over keuzes van de kerk(en) met betrekking tot ontwikkelingen in de maatschappij die ‘vergissingen’ bleken– en concludeert dan dat we ons niet moeten aanpassen. Dat soort aanpassingen bedoelde ik uiteraard niet. Ik noemde slechts één voorbeeld: dat van de vrouw in het ambt van voorganger in de kerk: waar in de maatschappij de rollen van man en vrouw steeds meer gelijkwaardig worden – er is een lange weg te gaan – kan de kerk zich daaraan niet onttrekken. Dan voldoet een beroep op oude concilies dus echt niet; dan voert de kerk achterhoedegevechten. Een ander voorbeeld is de celibaatseis voor priesters. Waar die eis vroeger (misschien wel) dienstig was of leek, of in ieder geval niet verhinderde dat er (meer dan) voldoende priesters waren, creëert die eis nu problemen, op zijn minst in de westerse wereld. Die eis is niet door God gegeven, is ooit tijdgebonden genomen: we kunnen best zonder die eis, zonder dat daarmee geloof op zondag en geloven op maandag in de knel komen. Ik doelde dus op een gebrek aan dynamiek binnen de kerkelijke wereld, zonder te bepleiten dat ‘we’ de wereld in alles moeten volgen.
Zelfbeschikkingsrecht
Als voorzitter van de Vereniging van kritisch katholieken vind ik natuurlijk dat ‘we’, de kerk, juist kritisch moeten zijn, en dat ‘we’ dus zeker niet zo maar met alle maatschappelijke winden mee moeten waaien. Dat is dezer dagen weer eens heel actueel, nu in Nederland in de politiek de kwestie van het ‘zelfbeschikkingsrecht’ over je eigen levenseinde aan de orde is gekomen. Daar valt veel over te doen. Ook gelovigen en de kerk mogen en zelfs dienen hier iets van te vinden, zou ik zeggen. Ik las laatst ergens dat de generatie-op-leeftijd die nu worstelt met het levenseinde zich afzet tegen alle bevoogding van bovenaf. Maar ook jongere generaties verzetten zich tegen bevoogding door autoriteiten. Dan werkt het dus niet als de ‘zaak’ afgedaan wordt met steile uitspraken als “in strijd met het God gegeven leven, waarover wij niet het recht hebben te beslissen”. De kerk moet ook hier zijn denken en taalgebruik aanpassen aan de eisen van de wereld. Anders bereik je niet alleen niks, maar sta je ook nog buiten spel.
Achterhaalde opvattingen en archaïsch taalgebruik
Een andere zinsnede van mij waarover je kennelijk struikelde was “Als de kerk vasthoudt aan eeuwenoude opvattingen en dito formuleringen in oude taal en vergt dat iedereen die maar moet leren verstaan, dan gaat de kerk het niet redden. Dus ‘we’ moeten wel.” Die uitspraak heb ik gedaan in antwoord op je vraag in je eerste brief hoe ik dacht dat “progressieve katholieken een echte, wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de geloofsverkondiging en geloofsoverdracht in de huidige, sterk geseculariseerde samenleving?” Mijn antwoord is dus: achterhaalde opvattingen en archaïsch taalgebruik achterwege laten, afzweren. Of in ieder geval niet de teksten van dichters als Oosterhuis (die overigens ook niet direct door jongeren omarmd wordt) in de ban doen. Ik heb van die achterhaalde beelden en van dat archaïsche taalgebruik inmiddels verschillende voorbeelden gegeven in mijn eerdere brieven. Ja, daar valt dan menigeen over, alsof ik daarmee ook de kern van geloof en geloven overboord zet. Nu lijk ook jij met mijn insteek moeite te hebben.
Tijdgebonden
Je begint je betoog op dit punt over de wenselijkheid van andere taal: symbolische taal, zingevende taal, mythische taal en mystieke taal, metaforische taal – complementair aan de taal van de wereld. Je verwijst zelfs naar de tweede taal van Oosterhuis. Maar je vergeet, of lijkt niet te zien, dat alle taalgebruik zeer tijdgebonden is. De zoete Maria-liederen van halverwege de vorige eeuw zijn daar een voorbeeld van – ja, daarmee zal ik ook wel weer mensen voor het hoofd stoten waarvoor bij voorbaat excuses: niet persoonlijk bedoeld! Vervolgens stap je dan in de valkuil van de professionele theoloog: je gaat de eeuwenoude formuleringen uitleggen!
Exegese
Dat is nou net wat ik bedoelde: ik kan het allemaal wel volgen, maar welke niet-gelovige, of niet-perfect gelovige, zit nu op een exegese te wachten? Denk jij nu echt dat iedereen die beelden van ‘nedergedaald ter helle’ en over de transsubstantiatie wil leren verstaan? Alsof dat helpt om als een goed christen te leven? Vind jij, vindt de kerk, dat iedere gelovige dit (eerst) moeten leren verstaan en geloven alvorens zich een goede katholiek te mogen noemen, alvorens als een echte katholiek zieken genezend door het leven te gaan? Dat meen je toch niet! Waarom handhaaft de kerk deze formuleringen dan in haar liturgie?
Dichters en tekstschrijvers
Hoe functioneel, exegetisch te duiden en/of esthetisch symbolische taal in jouw ogen, voor de kerk, ook mag zijn of lijken, massa’s moderne, belezen, ontwikkelde, nadenkende mensen van goede wil hebben daar niet zo veel mee, vrees ik. Let wel: ik pleit niet voor platte taal, maar voor symboliek en beelden die mensen van deze tijd aan kunnen spreken. In mijn vorige brief heb ik aangegeven hoe anders de wereld buiten de kerk is. Met de oude symbolische taal wordt een brug opgetrokken – een kloof gaapt. Die kloof moet overbrugd. Dat gaat de wereld heus niet zelf doen. Dat moet van de kerk komen die een profetische roeping heeft om de wereld tot een betere plek te maken, in het voetspoor van Jezus Christus. Dus laat dichters en tekstschrijvers experimenteren met eigentijdse woorden en beelden.
Pluriforme kerk
Ik bepleit in het algemeen dat de kerk met het oog op haar missie allerlei gebruiken en beelden tegen het licht houdt om te bezien of die wezenlijk zijn voor geloof en geloven, om te bekijken of die haar missie wellicht ernstig bemoeilijken. Daarvoor hoeft geen kathedraal te worden afgebroken, geen celibataire priester ontslagen, geen kerkorgel gesloopt, het gregoriaans niet verbannen. Je geloof in God, in Jezus van Nazareth, vieren en laten versterken kan echter ook in een eenvoudige kerkzaal met een vrouwelijke voorganger en met bijvoorbeeld het lied Dit ene weten wij (op een tekst van Henriëtte Roland-Holst met een pianobegeleiding van Mariette Harinck) waarin de mooie zinsnede ‘er is een woord dat eeuwiglijk zal duren en wie ’t verstaat, die is niet meer alleen’. Mijn droom: een pluriforme kerk (omdat de wereld pluriform is), niet meer top-down aangestuurd, met volop ruimte voor lokale initiatieven, voor getrouwde priesters, voor de vrouw in het ambt, voor diakens en actieve bijgeschoolde vrijwilligers, voor andere liturgievormen dan (enkel) de uniforme eucharistieviering. Anders maakt de kerk zichzelf overbodig en wordt zij verliezer. En er valt zo veel te winnen in en voor Gods naam.
Met dit grandioze en gedurfde vergezicht wil ik mijn laatste brief afsluiten. Het was een hele uitdaging, deze briefwisseling tussen een theoloog en een technoloog – wat mij betreft een prijzenswaardig initiatief van Greco Idema, eindredacteur bij Nieuwwij.nl, waarvoor dank. Hendro Munsterman en ik wisten niet waar we aan begonnen. Wij hebben elkaar nooit in levende lijve ontmoet. De briefwisseling heeft veel tijd gekost en zij heeft veel reacties opgeroepen, zowel op Nieuwwij.nl als op facebook. Het was geen luchtfietserij, het ging wel degelijk ergens over: over het beter begrijpen van elkaars standpunten over geloof en geloven, over het benoemen en respecteren van verschillen en nuances, over het kunnen wonen in één huis. Ik kijk uit naar het vervolg: ons publieke debat in de Dominicuskerk in Utrecht op 13 december, georganiseerd door Spiritueel Centrum De Zinnen (Den Haag).
Zelf heb ik door deze briefwisseling meer over mezelf en over mijn nieuwe rol als Mariënburg-voorzitter geleerd. Ik ben Hendro heel erkentelijk voor zijn aandeel in deze briefwisseling en in dit leerproces, zelfs voor zijn prikkelende interventies die mij noopten mijn visie en ambitie als voorzitter, en de verwoording ervan, aan te scherpen, maar vooral voor zijn bereidheid om samen te zoeken naar een manier waarop de verschillende gezindten van de katholieke kerk onder de hoede van de Allerhoogste gezamenlijk de weg van Jezus Christus kunnen gaan.
In groot respect, Harrie van den Akker