Ik zou kunnen schrijven over hoe de dakloze René, die zich zorgen maakt om zijn gezondheid in een overvolle opvang, zijn spullen pakt en met een tentje langs de weg gaat zitten. Er passeren enkele handhavers. René legt zijn situatie uit, de handhavers gaan weg, en komen later terug met een warme maaltijd. Ik zou betogen dat we nooit zonder zulke daden van medemenselijkheid kunnen, ook niet in ‘normale’ tijden, en dat de dringende oproep tot ‘thuisblijven’ logischerwijs gepaard zou moeten gaan met het aanbieden van een thuis aan ieder mens.
Zorgverleners
Ik zou de initiatieven roemen die nu ontstaan om anderen te helpen, zoals boodschappenhulp voor mensen die slecht ter been zijn. Ik zou benoemen dat de waardering voor zorgverleners tot grote hoogte is gestegen, en dat het tijd wordt daar in de toekomst consequenties aan te verbinden.
Ik zou zeker ook m’n ernstige zorgen verwoorden, over mensen uit landen als Syrië, die in tijdelijke kampen gevaarlijk dicht opeengepakt zitten, mede omdat de solidariteit van rijke landen in dit geval nauwelijks verder reikt dan mooie woorden.
Ik zou me bovendien uitspreken over hoe dieren als grofvuil worden behandeld – dat het zo toch niet langer gaat, dat het duurzaam anders moet, dat de mens zelf óók een dier is dat fundamenteel onderdeel uitmaakt van het dierenrijk en daar op geen enkele wijze boven staat.
Dat zou ik allemaal proberen te zeggen.
Maar dan breekt een gat door mijn woorden heen, een gat dat dit alles opschort. Arundhati Roy schreef over gaten in De god van kleine dingen, een van de meest bijzondere romans die ik ken. Nu de vader van mijn (ex)vriendin plotseling aan Covid-19 is overleden, en de sobere begrafenis met een handjevol mensen plaatsvindt, wordt de coronacrisis opeens heel concreet. Een uniek mensvormig gat is zojuist in het heelal ontstaan, zou Roy schrijven. De mens is weg, maar het mensvormige gat blijft bestaan, want de verbondenheid is niet verdwenen.
En zo ontstaan door het coronavirus dagelijks meer mensvormige gaten. In Nederland, in de wereld, en dus in het heelal. De Franse filosoof Albert Camus, wiens roman De Pest in deze tijden weer veel gelezen wordt, zou zeggen dat daar nauwelijks iets over te zeggen valt, anders dan dat het simpelweg absurd is.
Taal die raakt
Toch kunnen we niet anders dan naar woorden blijven zoeken, al slaat het leven soms levensgrote gaten in ons spreken. In deze tijd blijven we eens te meer verbonden door zowel daden van medemenselijkheid, als door het zoeken naar taal die raakt, klanken die ontroeren, en zin die doet voortleven.
Laten we daarom gezamenlijk op zoek gaan naar poëzie die onze huidige situatie weet te vatten en mensvormige gaten met goudgerande woorden weet te omhullen. Spreken heet zilver te zijn, maar poëzie is goud waard, zeker in tijden van corona.
Nee, niet met woorden vullen die levensgaten. Misschien zou de mens er juist in deze tijd er goed aan doen stil te zijn, zich naar binnen te keren, om zich heen te kijken; omhoog te kijken en zich te realiseren: we zijn niet het middelpunt. De wereld draait niet om ons heen. We zijn slechts een druppel in de oceaan. Laten we ons ook als zodanig gedragen. In stilte verdragen wat ons overkomt.