Door: Rutger Aberson

Abu Nasr al-Farabi werd geboren in het jaar 872 in de streek Farab van wat tegenwoordig Turkmenistan heet. Tijdens zijn verblijf in Bagdad, waar hij naast filosofie ook logica, wiskunde en muziek studeerde, verwierf hij grote kennis van de werken van Aristoteles en Plato. Dit leverde hem de bijnaam de ‘tweede meester’ op (de ‘eerste meester’ was Aristoteles zelf).

Al-Farabi’s gedachtes waren revolutionair doordat hij de rede en de logica introduceerde in de islamitische cultuur. Volgens al-Farabi is rationeel verworven kennis van de filosofie superieur aan de religieuze openbaring. Het is voor de mens mogelijk om op eigen kracht, door middel van filosofisch redeneren, zekerheid te krijgen. Al-Farabi probeerde rationele verklaringen te geven voor zaken als de hemel, predestinatie en God. Filosofie was volgens hem puurder dan religie omdat filosofie zich bezighoudt met verifieerbare waarheden, waar religieus denken stoelt op verbeeldingskracht. Hij beschouwt religie echter als noodzakelijk om filosofische kwesties ook voor ongeschoolden begrijpelijk te maken.  Al-Farabi erkent wel dat alles wat bestaat afkomstig is van God, zo ook alle menselijke kennis. Het hoogste doel voor de mens is kennis van God. Deze kennis kan worden verkregen door het bestuderen van religieuze teksten en door morele handelingen.

Hoewel de term ‘humanist’ in de tijd van al-Farabi nog niet bestond, zou hij als een islamitische humanist kunnen worden beschouwd. In zijn filosofie staat de menselijke rationaliteit immers boven de religieuze openbaring. Hij erkent echter wel dat alles wat bestaat uit God voortvloeit, en legt tevens nadruk op het belang van de kennis van religieuze teksten.

In de islamitische wereld wordt het humanisme, met diens nadruk op de seculiere rede, voornamelijk gezien als iets dat is opgelegd door westerse imperialistische machten, ten einde de islamitische massa’s te onderwerpen. Nadruk op rationalisme wordt hierdoor geassocieerd met verdringing van de eigen cultuur en identiteit door de westerse overheerser. Volgens Tariq al-Bishri, een Egyptische islamist, is de islamitische samenleving, als gevolg van de westerse culturele invasie, uiteengevallen in twee sectoren, een uit het westen geïmporteerde sector, en een authentiek islamitische sector. Deze tweedeling wordt in stand gehouden door zowel het oriëntalistische vertoog, dat het Westen ziet als rationeel en het Oosten als irrationeel, als door de islamisten die ook deze twee statische en ogenschijnlijk onverenigbare identiteiten zien (maar daar andere waarden aan hechten). Dit leidt ertoe dat moslims voor de valse keuze worden gesteld tussen enerzijds hun traditionele religieuze identiteit, en anderzijds een seculiere westerse moderniteit.

Al-Farabi’s gedachtegoed laat zien dat het religieus humanisme al bestond voor het seculiere humanisme zoals dat in het Westen is ontstaan. Sterker nog, het westerse seculiere humanisme is ontstaan uit, en geïnspireerd door het religieuze humanisme. Dit kan in de islamitische wereld een impuls geven aan het humanistisch denken, waar de mens en de rede centraal staan. Het kan ervoor zorgen dat humanisme niet langer wordt gezien als een exclusief westers en seculier concept. Volgens de Algerijnse intellectueel Mohammed Arkoun zijn moderniteit, rationalisme en humanisme universele attitudes van de menselijke geest die zich onderscheiden door kritische observatie, analytische reflectie en openheid voor nieuwe ideeën. Deze attitudes kunnen zich volgens hem dan ook ontwikkelen binnen verschillende culturele omgevingen, waaronder het mythisch-religieuze bewustzijn van de islamitische wereld.

Al-Farabi’s gedachtegoed, en de nadruk op diens islamitische achtergrond, biedt dus voor moslims een uitweg uit de valse keuze tussen de traditionele religieuze identiteit en de seculiere westerse moderniteit. De keuze voor een meer humanistische houding ten opzichte van religie maakt iemand dus niet automatisch prowesters of anti-islamitisch.

Kijkend naar al-Farabi’s gedachtegoed zijn er ook kanttekeningen te plaatsen. Zo stelt al-Farabi dat rationeel verworven kennis superieur is aan religieuze openbaring. Hier bestaat echter het gevaar dat een gezonde kritische rede doorslaat naar een onderdrukkende hegemoniale rede. Al-Farabi houdt op dit gebied te weinig rekening met de menselijke subjectiviteit en diens neiging om zijn mening als objectieve waarheid te beschouwen. Al-Farabi ziet religie als een middel voor de ongeschoolden om filosofische kwesties te begrijpen. Er moet dus worden gewaakt voor een elite die de rede ‘monopoliseert’ om de ‘irrationele onderlaag’ zijn wil op te leggen. Religieuze openbaring heeft als voordeel dat aan de boodschap zelf geen menselijk denkwerk vooraf ging. Dit zal binnen een religieuze samenleving dan ook sneller worden geaccepteerd als waarheid en is minder vatbaar voor menselijke manipulatie.

Het gedachtegoed van al-Farabi kan in de islamitische wereld tegenwicht bieden aan een te dogmatisch gebruik van de goddelijke openbaring. Het geeft moslims een extra keuze, namelijk het religieus humanisme, naast de aan hun opgedrongen statische identiteiten van enerzijds hun religieuze traditie, en anderzijds de seculiere westerse moderniteit. Meer nadruk op de menselijke rede mag echter niet doorslaan in een dominantie van de rede ten opzichte van de openbaring. Er dient een goede balans te worden gezocht tussen een kritische rede met oog voor de ‘menselijke maat’ en de goddelijke openbaring.

Rutger Aberson studeert aan de Universiteit van Amsterdam. 

Zie ook het eerste, tweede en derde deel van de serie.

Nog geen reactie — begin het gesprek.