Het eerste vrouwenleven dat wordt besproken is dat van Tahara. Een zelfbewuste jonge vrouw van Marokkaanse afkomst uit Amsterdam. Tahara is een van de vrouwen die antropologe Marjo Buitelaar interviewde voor haar boek Van huis uit Marokkaans, over verweven loyaliteiten van hoogopgeleide migrantendochters.
In 1998 spreekt Buitelaar Tahara voor het eerst. Tahara (een pseudoniem) blijkt een bekende PvdA-politica te zijn. Ze is in 1973 geboren in Amsterdam in een gezin met drie kinderen. Op de middelbare school is ze het enige Marokkaanse meisje. Als ze op zestienjarige leeftijd besluit om een hoofddoek te gaan dragen, schrikt ze van de vele negatieve reacties. Sinds deze wake-up call zoals ze het zelf noemt, heeft ze een missie in haar leven: ‘de vooroordelen over moslimmigranten in het algemeen en Marokkaanse meiden in het bijzonder ontzenuwen’. Na een interview in een studentenblaadje en een tv-optreden komt Tahara in de lokale Amsterdamse politiek terecht waar ze een belangrijke bestuursfunctie krijgt.
In het gesprek met Buitelaar doet Tahara een aantal opvallende uitspraken over zichzelf die verwijzen naar de verschillende soms tegengestelde posities die ze in de Nederlandse samenleving inneemt. Ze zegt bijvoorbeeld ‘Ik ben Marokkaanse in Amsterdam’. ‘Ik ben niet alles, er is een grotere macht dan ik.’ ‘Ik ben de dochter van een gastarbeider.’
‘De moslimmeid met brains en een grote bek’ zoals ze zichzelf bij voorkeur typeert, is ‘haar antwoord op het dominante beeld van de onderdrukte, niet geïntegreerde buitenlandse moslimvrouw in bepaalde Nederlandse kringen’. Maar het is ook haar respons op het ideaalbeeld van de generatie van haar ouders ‘van de gehoorzame, zorgzame moslimvrouw die haar zuivere naam bewaakt door zo min mogelijk in de openbaarheid te treden, die haar islamitische levenswandel beschermt tegen bezoedeling door kwade Nederlandse invloeden’.
Buitelaar merkt op dat Tamara tijdens het interview voortdurend wisselt van perspectief. Ze vertelt bijvoorbeeld bevlogen over de boodschap van de profeet Mohammed (haar profetische stem) die ze vervolgens naar de sociaaldemocratische waarden van de PvdA vertaalt (de stem van de politica).
Tien jaar later, in 2008, interviewt Buitelaar haar opnieuw. Tahara blijkt een moeilijke periode achter de rug te hebben. Een van de oorzaken hiervan zijn de aanslagen op 11 september 2001. Vanaf die dag is de buitenwereld haar steeds meer als moslima gaan zien, zijzelf, Tahara als persoon, politica en migrantendochter, is op de achtergrond geraakt. Ze vertelt dat ze tijdens het instorten van de tweede toren al werd gebeld door een journalist, wat haar reactie als moslima op deze aanslag was.
Een zwarte bladzijde is de dood van Theo van Gogh op 2 november 2004. Tahar wordt gestalkt en bedreigd en raakt in een depressie. Ze verliest haar geloof in andere mensen en haar geloof in god. Inmiddels is ze er weer bovenop, de nare periode heeft haar geloof verdiept. ‘Nu is het gevoel weer: wat er ook op me afkomt, het komt wel goed. Allah staat naast me. En anders ik wel. Allah en ik zijn vriendjes,’ zegt ze.
De andere tekst die we met elkaar bespraken was het proefschrift Speaking of home. Home and Identity in the multivoiced narratives of descendants of Moroccan and Turkish migrants in the Netherlands van de onlangs gepromoveerde godsdienstwetenschapper Femke Stock.
In hoofdstuk zes Home in the life story: a case study of two sisters draait het om de zussen Aziza (35) en Latifa (38). Ze vertellen over hun zorgeloze kindertijd in Marokko. Samen met hun moeder en grootouders woonden ze in een groot huis waar ze liefdevol werden grootgebracht. Als ze respectievelijk zes en acht jaar zijn emigreren ze naar Nederland. Vanaf dat moment lopen hun vertellingen uiteen. Aziza’s verhaal focust zich op het leren van een nieuwe taal en het opbouwen van nieuwe vriendschappen. Latifa benadrukt vooral de vrijheid die ze kwijtraakt, en het kleine appartement in die grote vreemde stad.
Als Latifa vijftien jaar wordt, verandert er veel in haar leven. Haar Marokkaanse omgeving gaat haar plotseling als jonge vrouw zien. Er komen mensen op bezoek die met haar vader willen praten over een huwelijk. Haar vader gaat steeds meer regels stellen, na school moet ze direct thuis komen. Haar reputatie en die van de familie staat op het spel. Ook wordt van haar als oudste dochter verwacht dat ze thuis blijft en haar moeder helpt bij het huishouden.
Latifa ervaart haar ouderlijk huis steeds meer als een gevangenis. Als ze zestien is, loopt ze weg. ‘Ik wilde dat leven niet meer (..) ik hield veel van mijn familie maar ik moest mijzelf op de eerste plaats zetten,’ zegt ze. Ze komt terecht in een opvanghuis en krijgt uiteindelijk een eigen flat. Haar afkeer van haar Marokkaanse achtergrond neemt toe – ‘die subcultuur van mij’ – en ze heeft alleen maar Nederlandse vrienden.
Aziza is het zusje dat alles goed wil maken. Ze wil zo graag aan de verwachtingen van haar ouders voldoen dat ze haar ambities opgeeft en voortijdig van school gaat. Als ze negentien jaar is, trouwt ze. Haar huwelijk ziet ze als vrijheidsdaad. Haar ouders zijn trots op haar en het huwelijk, en haar man is erg liberaal. Samen kunnen ze alles bespreken.
In Aziza’s leven gaat geloof een steeds grotere rol spelen. Van haar ouders heeft ze alleen de ‘islamitische basis’ meegekregen: de verplichting om te bidden, halal te eten, te vasten tijdens ramadan. Aziza sluit zich aan bij een studiegroepje dat wekelijks bij elkaar komt, besluit een hoofddoek te dragen, gaat zich zedelijker kleden (ook op het strand) en stelt zich anders op bij Marokkaanse mannen. ‘Stukje voor stukje knutselde ik mijn geloof in elkaar,’ zegt ze. In de toekomst wil ze op bedevaart naar Mekka. Deze hadj wordt een nieuwe start waarna ze haar relatie met God opnieuw kan vormgeven.
Het contact tussen zus Latifa en haar ouders herstelt zich pas jaren nadat ze is weggelopen. De afstand tot haar Marokkaanse achtergrond blijft. Latifa voelt zich vooral verbonden met de Nederlandse cultuur. Al krijgt ze wel een klap van de discussies die dankzij Wilders gevoerd worden in de Tweede Kamer over de islam en moslims, met als kwetsend dieptepunt de kopvoddentaks. Ze maakt zich zorgen over de groeiende acceptatie van islamofobie in Nederland, vertelt ze. Ze is zich onveilig gaan voelen, niet in gezelschap van haar buren, vrienden en collega’s, maar wel in de samenleving als geheel. ‘Het maakt me bang,’ zegt Latifa. ‘Als dit mijn land niet meer is, waar ben ik dan thuis?’