De laatste jaren hoor je nogal eens de kreet dat de multiculturele samenleving zou zijn ‘mislukt’. Stilzwijgend, en vaak niet eens zo bewust, wordt er bij een dergelijke gedachtegang van uitgegaan dat integratie betekent dat er ergens een ideale manier van samenleven zou bestaan waarin iedereen het geheel en al eens is over de gedeelde normen en waarden. Als je je maar aan dat gedeelde pakket van normen en waarden én gedragingen zou houden dan was de integratie geslaagd. Zolang je echter nog buiten dat pakket valt ben je nog niet geïntegreerd. Geslaagde integratie als aanpassing aan een algemeen geldende groepsnorm, dus. Het grote probleem van deze manier van denken over integratie is echter dat die “algemeen geldende groepsnorm” volslagen onduidelijk is, en vaak nog wel het meest onduidelijk is bij diegenen die roepen dat de multiculturele samenleving zou zijn mislukt. Wie stelt die norm? Wie bepaalt welke normen en waarden het zwaarst moeten wegen? Mensen zijn er eenvoudigweg veel te divers en verschillend voor om ze in een algemeen geldende groepsnorm in te passen, uit welke cultuur of achtergrond ze ook maar afkomstig zijn. Alsof er in die zin maar één jas zou bestaan waarin iedereen precies zou moeten passen.
Wanneer je naar de werkelijkheid van Rotterdam kijkt, dan zie je de onhoudbaarheid van dat denken ‘in één jas’ ook terug. De grens tussen autochtoon en allochtoon is steeds verder vervaagd en de migrantenpopulatie heeft zich steeds meer vermengd met de autochtone bevolking. Dat zou je kunnen leren dat integratie niet een ideaal van ‘één jas’ is, maar een voortdurend gebeuren van levende wisselwerking tussen mensen van vlees en bloed. Alle integratiedebatten en verhitte discussies daarover ten spijt; integratie is een voortdurend doorgaand proces van relaties die mensen met elkaar aangaan. In die zin is bijvoorbeeld onder hoger opgeleide jongeren in Rotterdam ‘het integratiedebat’ een allang gepasseerd en volslagen gedateerd station. Zoals wethouder Korrie Louwes zei in haar inleiding op het seminar: “Het is naar mijn mening tijd om het integratiedebat af te sluiten. We zijn de integratie voorbij”.
Alweer: Integratie is een voortdurend doorgaand proces van relaties die mensen met elkaar aangaan. Met dat die conclusie wordt getrokken beginnen echter ook weer de klemmende vragen op te komen. Het onbehagen over de diversiteit in Rotterdam is er natuurlijk ook. Er zijn mensen in Rotterdam die zich absoluut niet meer thuis voelen in hun stad, omdat ze zich in hun eigen stad een vreemde voelen. Ook die werkelijkheid van wat integratie doet met mensen verdient eerlijke aandacht. Eén van de conclusies van dhr. Teisman is dat een essentiële voorwaarde voor een prettige en effectieve wisselwerking in netwerken tussen mensen is dat iedereen die meedoet aan die wisselwerking zich ook afhankelijk weet van de andere mensen die hij of zij tegenkomt. Steeds meer leven we in een netwerksamenleving waarin mensen op een heel andere manier dan vroeger verbanden met elkaar aangaan. We leven in een tijd waarin aloude manieren van gemeenschapsvorming aan het kantelen zijn naar een heel nieuwe manier van samenleven. Juist dat is in onze dagen een hele tastbare vorm van integratie. Individuele mensen verbinden zich met allerlei verschillende netwerken van weer andere mensen. Dat geldt zeker in een superdiverse stad als Rotterdam. “Van daaruit nemen integratiekansen toe als we het verschillend zijn van mensen en groepen benadrukken en van daaruit bezien wat we voor elkaar kunnen betekenen”: zo luidde één van de conclusies van het seminar. Met recht is dat een uitdaging voor iedereen die met hart en ziel wil leven en wonen in Rotterdam.
Ten slotte betekent deze andere manier van omgaan met integratie ook iets voor de rol van de overheid. Het past niet binnen het bestek van dit artikel daar heel uitgebreid op in te gaan, maar essentieel is in ieder geval de conclusie dat een vitale stadsontwikkeling afhangt van een zeker zelf organiserend vermogen van alle verschillende groeperingen die met elkaar netwerken aangaan. Daarom zou in ieder geval de stedelijke overheid meer ontvankelijkheid moeten ontwikkelen voor het aanjagen en concreet benutten van dat zelf organiserend vermogen van burgers. Op dit moment is het nog teveel zo dat burgers zich met hun initiatieven moeten aanpassen aan de beleidslijnen die door de overheid zijn uitgezet. Daarmee staan burgers eigenlijk achteraan in de besluitvorming. In het licht van het nieuwe denken over integratie zou het vruchtbaarder zijn als beleidsprocessen, zo dat binnen redelijkheid mogelijk is, beginnen bij het burgerinitiatief waarna dat initiatief een duidelijke plek krijgt in een programma voor stedelijke ontwikkeling. Ook dat is dan een vrucht van de nieuwe netwerksamenleving. Daarbij dient natuurlijk wel altijd het besef aanwezig te zijn dat zelf organiserend vermogen van burgers niet automatisch leidt tot werkelijk welzijn voor de stad. Waakzaamheid blijft voor de overheid altijd geboden.
Het gaat bij integratie altijd om concrete mensen van vlees en bloed. Rotterdam heeft eeuwenlang nieuwkomers van vlees en bloed verwelkomd. Ook in de ontstane netwerksamenleving mogen nieuwkomers welkom zijn en blijven. Voor een geslaagde integratie is het dan zaak die nieuwkomers te bevragen op hun relaties in het land van herkomst en de mogelijkheden om hieruit voor Rotterdam kracht te halen. Juist dan zullen we meer en meer gaan beseffen dat Rotterdam een metropool is; een mondiale stad waarin het goed is om in grote diversiteit samen te leven.