Die zoektocht voltrok zich grotendeels in Taizé, een internationale oecumenische kloostergemeenschap in Frankrijk waar jongeren van over de hele wereld samenkomen. Het is een christelijke smeltkroes waar je in alle rust en openheid kunt ontdekken wat het geloof voor jou betekent. In deze gemeenschap heb ik als vrijwilliger een poosje gewoond en op een bepaald moment werd ik uitgezonden naar monastère de Chalais. Dit is een klooster waar moniale dominicanessen wonen. Ze bidden vijf keer per dag. Geld verdienen ze door koekjes te bakken in hun eigen bakkerij en die in hun eigen winkel te verkopen. De rest van de tijd gebruiken ze voor studie en ook dat vindt plaats binnen de muren van dit klooster. Ik werd er in mijn eentje naartoe gezonden om als vrijwilliger de zusters te ondersteunen. Ik kwam in een wereld terecht die nieuw voor mij was.
Na twee en een halve week was ik heel blij dat ik terug kon naar Taizé. Ik was de stilte volledig beu. Maar tegelijkertijd had ik een fantastische tijd in Chalais gehad. Ik vond het fijn om vier keer per dag in de kapel te zitten (één gebed sloeg ik standaard over). Ik ontdekte hier de kracht van het rozenkransgebed. In het schemerduister van de kapel werd aan de hand van een rozenkrans, een gebedssnoer met kralen, in een bepaald ritme het Onzevader en het Weesgegroet gebeden en waren er momenten van stilte. Het is een vorm van meditatie. En de completen, het gebed waarmee de dag wordt afgesloten, gaven mij de rust om inderdaad de dag af te sluiten en lekker te gaan slapen.
Van Taizé verhuisde ik naar het Dominicanenklooster in Huissen. Daar bidden we het ochtend- en avondgebed. Completen bidden we niet, er is op vrijdag geen rozenkransgebed en de stilte in huis is soms ver te zoeken. Dit mis ik soms. Maar in Huissen heerst dan ook een andere sfeer en mentaliteit dan in Chalais: in Huissen wordt het evangelie verkondigd de wereld in, terwijl je in Chalais met de zusters stil mag worden om het evangelie te proeven.
Op zondag stroomt de kapel in Huissen vol met mensen van ver en dichtbij, jong en oud, om met ons de eucharistie te vieren. Deze mensen geven aan dat ze in de kapel de vieringen mooi en fris vinden. Velen zijn uitgekeken op de parochiekerk waar nog een handjevol zestigplussers zit en de regeltjes zijn aangescherpt. Ook ik zit graag in de kapel van de dominicanen, maar ik bezoek ook graag de internationale eucharistieviering in de Nijmeegse Studentenkerk. Deze internationale viering gaat volgens het boekje en door dat vaste patroon dat internationaal gedeeld wordt, voel ik me verbonden met alle katholieken overal ter wereld. En hoewel ik het ritme van twee keer per dag bidden fijn vind, probeer ik ook een gaatje in mijn agenda te vinden om terug te gaan naar Chalais om me daar onder te dompelen in de stilte en de vijf dagelijkse gebedsmomenten in de kapel.
Ik voel me bij beide vormen van vieren en kerk zijn thuis en daarom doet het pijn om te merken dat beide partijen, de een vaak aangeduid als ‘progressief’, en de ander als ‘conservatief’, het niet goed met elkaar kunnen vinden. Sterker nog: dat ze soms loodrecht tegenover elkaar staan en stevige kritiek op elkaar uiten. Waarom is er in mijn omgeving zo veel weerstand tegen wat het ‘conservatieve katholicisme’ genoemd wordt? Waarom is er vanuit die conservatieve hoek zoveel kritiek op de ‘progressieve’ katholieken? Waarom noemen we ze überhaupt conservatief en progressief?
Root shock
Mijn kinderjaren speelden zich af in de jaren ’90. Ik ben van een generatie waarin de meesten niet met de kerk zijn opgegroeid, niets hebben meegekregen van het tweede Vaticaans Concilie en niets hebben gemerkt van het verdwijnen van het rijke roomse leven. Kloosters zijn in mijn ogen vaak mooie studentenhuisvesting en kerken een toeristische attractie. Maar wil ik iets begrijpen van deze strijd, dan zal ik me in de geschiedenis moeten verdiepen. Ik keer terug naar de jaren zestig.
De jaren zestig was de tijd van flowerpower, bevrijding en democratisering, maar ook de tijd van verzet, ontwikkeling en de opkomst van de massaconsumptie. De maatschappij veranderde in rap tempo: van de rustige jaren vijftig naar de studentenprotesten en stakingen van 1968. In diezelfde tijd veranderde ook de kerk. Van 1962 tot 1965 vond het tweede Vaticaans Concilie plaats. Het thema van dit concilie was om de Kerk bij de tijd te brengen. Dit betekende een aantal grote veranderingen: het Latijn werd vervangen door het Nederlands, de gelovigen werden meer bij de viering betrokken en de Kerk aanvaarde een meer democratische opstelling binnen de parochies en vrijheid van godsdienst.
Hoe ga je met zulke grote veranderingen om? Zowel de conservatieve christenen als de progressieve christenen noemen het concilie een ‘breuk in de kerkgeschiedenis’. Zo’n breuk heeft tot gevolg dat opeens wegvalt wie je was. Niet langer kun je zeggen: “Ik ben de zoon van Jansen, de katholieke slager naast de kerk.” Je moet op zoek naar een nieuwe identiteit en moet jezelf opeens af gaan vragen: ‘Wie ben ik?’ Dit wordt ook wel root shock genoemd. Thompson Fullilove omschrijft ‘root shock’ als “een traumatische stressreactie op de vernietiging van heel of een deel van je emotionele ecosysteem (…) Root shock maakt van mensen chronische zonderlingen, die de kenmerkende klaagzang aanheffen dat hun wereld ineens was verdwenen.”1
Binnen de Kerk leidde deze root shock ertoe dat er twee groepen zijn ontstaan, doordat het ene deel van de mensen anders omgaat met deze root shock dat de andere groep. Dit zie je terug in de verschillende klaagzangen die ze aanheffen. De ‘klaagzang’ van de conservatieven is dat het tweede Vaticaans Concilie schade aan de Kerk heeft toegebracht door oude tradities en gewoonten over boord te gooien. Ze proberen dit te herstellen door op zoek te gaan naar een eigen katholieke identiteit. Zij vinden deze in een eigen katholieke manier van spreken en bidden. Ze hechten veel waarde aan de tradities binnen de kerk, aan de verschillende manieren van bidden en aanbidding, en aan een sterke christelijke moraal. Ze keren zich dus naar binnen. Ze trekken zich terug binnen het kerkgebouw en wat er buiten in de maatschappij gebeurt, past niet bij hun wereld. Dat vinden ze niet erg, want ze zijn ervan overtuigd dat het geloof wel zal overleven. De boodschap is te sterk om ten onder te gaan.
De progressieven heffen daarentegen de ‘klaagzang’ aan dat het tweede Vaticaans Concilie niet consequent is doorgevoerd en dat alle goede zaken van het concilie langzamerhand weer worden teruggedraaid. Gelovigen worden bijvoorbeeld minder bij de vieringen betrokken dan een paar jaar geleden. Dikwijls hoor ik ze in de kerk protest aantekenen tegen de bisschop en tegen de Kerk. Hun mantra is dat we de wereld in moeten en dat we met de tijd mee moeten gaan. Als mensen niet meer de rozenkrans willen bidden, zoeken we toch naar een andere manier?
Noch conservatief, noch progressief
Door deze root shock zijn er twee groepen ontstaan die, om hun nieuwe eigen identiteit vast te houden, de andere groep buitensluiten en beschuldigend toespreken. Toch zijn ze in de kern aan elkaar gelijk. Beiden willen dat de Kerk hun thuis is en beiden lijden ze eronder dat de Kerk dat na de jaren zestig niet meer is. Kunnen de groepen nader tot elkaar komen?
Mijns inziens is dat zeker mogelijk en de eerste stap hiertoe is om inzicht te krijgen in elkaar. Volgens mij moeten we allereerst afstappen van de labels ‘conservatief’ en ‘progressief’. De conservatieve katholieken zijn niet conservatief. Het zijn katholieken die veel waarde hechten aan de (juiste) uitvoering van de rituelen, van het gebed en de sacramenten. Ze hebben een strenge moraal, die een afstand bewaart tot de alledaagse samenleving. Dit is niet conservatief, omdat conservatief betekent dat je terugkeert in de tijd, dat je dingen bij het oude wil laten. Maar deze katholieken doen dat niet. Ze vormen heel bewust in deze tijd deze manier van geloven. Beter zouden we kunnen zeggen dat deze katholieken te vergelijken zijn met de discipelen die met Jezus in een kamer bijeen zijn en naar hem luisteren om van hem te leren.
Zo zijn ook de progressieve katholieken niet progressief. Het zijn katholieken die willen dat het geloof in het alledaagse leven wordt geleefd. Ze willen het geloof uitdragen en in discussie gaan met de maatschappij. Dit is niet progressief, want Jezus en zijn leerlingen deden dit tweeduizend jaar geleden al. Het is de zending de wereld in.
Het zijn dus twee kampen die elk een deel van het geloof weerspiegelen: zittend bij Jezus in een kamer en rondtrekkend met Jezus door de wereld. Het evangelie van Jezus verkondigt beiden. En hier ligt volgens mij de sleutel tot wederzijds begrip.
Ik ben van een jongere generatie. Ik heb de root shock niet meegemaakt. Ik zoek een kerk die mij een thuis biedt en daarvoor moet ik nu naar verschillende plekken. Ik vind waardevolle dingen in de tent van de intern gerichte katholieken en ik vind waardevolle dingen in de tent van de extern gerichte katholieken. Maar wat zou het mooi zijn als die twee tenten opgebroken zouden kunnen worden en vervangen worden door één huis van God.
1Fullilove, M.T. (2004) Root Shock: How Tearing Up City Neighbourhoods Hurts America, and What We Can Do About It, New York.
Dit artikel is het openingsartikel van de serie “Conservatieven bestaan niet, progressieven evenmin”, een serie waarin verschillende mensen uit verschillende christelijke tradities geïnterviewd worden met als doel het verbinden van die verschillende tradities.
Goed initiatief, er zijn zoveel christelijke gemeenschappen waar dit thema hét thema is,… Succes Tanja!!!!!!
Ik ben – gelukkig – opgegroeid in een sterk verzuilde en kleinschalige samenleving, waarin gezin, kerk, school en jeugdvereniging een hechte eenheid vormden. Dat was in de jaren veertig en vijftig. Mede dankzij Taizé (en door actief te zijn geweest binnen een oecumenische basisgroep) ben ik ‘weltoffen’ geworden. En ik ga regelmatig naar het klooster in Huissen, zoals aanstaande donderdag.