Het is oudejaarsavond 1737.  Het Nederlandse slavenschip De Leusden is 44 dagen geleden uit Ghana vertrokken en vaart in een rap tempo richting Suriname. Meer dan 700 Afrikanen, vooral afkomstig uit West-Afrika, zitten dan in het scheepsruim. Ze hebben al een barre tocht achter de rug. Uren moesten sommigen lopen om het schip te bereiken en nu worden ze ook hier gevangen gehouden, op zee. Voor de Zweedse kapitein Oudjes is het de eerste keer dat hij de leiding heeft op een schip.

“Hij heeft heel erg z’n best gedaan,” zegt schrijfster Cynthia McLeod in het Haagse theater De Vaillant. “Hij heeft ’s nachts de luiken open gelaten, zodat er frisse lucht binnenkwam. Hij heeft ervoor gezorgd dat er af en toe vlees te eten was. Alles deed hij om zoveel mogelijk mensen in leven te houden”.

Maar dat veranderde op die oudejaarsavond. “Er was mist, hagel, regen. Je kon geen hand voor ogen zien,” aldus McLeod. Het is muisstil in de zaal. Met iets meer dan 100 mensen om me heen wacht ik in spanning af wat er komen zal. McLeod kijkt met een doordringende blik de zaal in en gaat verder. “Kapitein Oudjes dacht dat hij de monding van de Surinamerivier tegenkwam, maar het was een andere Surinaamse rivier: de Marowijne. Toen hij wilde omkeren kwam de boot vast te zitten in een zandbank”.

Wat daarna volgt, is de grootste ramp met een slavenschip ooit. Als het vloed wordt, schuurt het schip tegen de zandbank en ontstaat er een lek. Het ruim waar de slaven verblijven, vult zich met water. De bemanning is bang; de slaven willen naar boven komen om zichzelf te redden, maar de matrozen zijn dan in de minderheid en voelen zich bedreigd. Kapitein Oudjes geeft de matrozen het bevel de luiken tussen het ruim en het dek met planken dicht te timmeren, ook al proberen de slaven in alle paniek zichzelf te redden.

Er klinkt gezucht in de zaal en hoofden schudden heen en weer. Het publiek leeft mee.

Ruim 664 slaven overleven de ramp niet en verdrinken. Dat zijn alle slaven, behalve Tutuba en vijftien anderen. McLeod baseerde zich in haar laatste boek op het proefschrift van de historicus Leo Balai die in 2011 op dit onderwerp promoveerde en noemde het boek naar haar; Tutuba, een 15-jarig Afrikaans meisje dat de scheepsramp ontkwam omdat ze naar het dek was gehaald om de matrozen te plezieren.

Tutuba hoorde na de ramp bij de naar schatting 300.000 tot slaaf gemaakte Afrikanen die tijdens de slavernij voet op Surinaamse bodem zou zetten. Met de 74 bemanningsleden vertrekken zij en de anderen die de ramp overleefd hebben een dag later met een sloep naar Paramaribo. Daar zal ze worden doorverkocht en op een rietplantage komen te werken voordat ze 28 jaar later sterft.

CynthiaMCleodMet de film Hoe duur was de suiker? twee jaar geleden en McLeods gelijknamige boek uit 1987  kwam het slavernijverleden voor een groot publiek weer in de schijnwerpers te staan. Maar in de Surinaamse gemeenschap is dat verleden nooit uit zicht verdwenen, helemaal niet voor de eerste generatie die naar Nederland migreerde. Dat heeft volgens McLeod een simpele oorzaak.

“We weten er nog steeds te weinig van af. Op school leerden we vroeger niet over onszelf en waar we vandaan komen,” zo legt McLeod uit. “We moeten niet bij stereotypes en mythen blijven hangen, maar tot de feiten komen. En nu kan ik wel onderzoek verrichten, maar vele Surinamers niet. Daarom vertel ik over alles wat ik tegenkom. Alle nakomelingen moeten er van op de hoogte zijn, vind ik. Eigenlijk iedereen,” aldus de schrijfster.

En die behoefte om meer te weten te komen over de slavernijperiode leeft ook bij Constance Doorson. De bezoekster stapt later tevreden uit de rij bij een boekenstand. Ze heeft haar exemplaar van Tutuba gekocht en McLeod heeft die net gesigneerd. “Ik volg haar al jaren. Ik heb al haar boeken,” zegt ze overtuigd.

“Op de eerstvolgende verjaardag in mijn familie ga ik uit Tutuba voorlezen”. Om te vertellen wat de Surinamers allemaal is aangedaan, vraagt een Nederlandse bezoekster naast wie ze staat. “Nee, niet met die reden,” legt ze uit. “Vooral omdat de generaties na mij ook helemaal niets weten over wat er met dit schip en al die mensen is gebeurd.”

Josta Beukenhout staat nog in de rij voor een exemplaar van Tutuba. “Ik ben een positief persoon, maar geschiedenis blijft belangrijk. Dat moet je levend houden”. En die geschiedenis is net zo goed van Nederlanders, vindt ze. “Of mensen het nu leuk vinden of niet, zolang wij Surinamers hier in Nederland wonen moeten deze verhalen verteld blijven worden.”

Ook McLeod vindt dat het slavernijverleden niet alleen meer bekend moet zijn bij Surinaamse Nederlanders. “Nu weet ik dat ook veel autochtone Nederlanders hun eigen geschiedenis niet kennen. En dat moet anders, want zo zegt een Surinaams gezegde:

Yu mus’ sab’ yu totro fu kan sabi pe y’ e go. Oftewel: Je moet je achtergrond kennen om je toekomst te kunnen bepalen. “Alleen dan kan je verder”, aldus de schrijfster.

Dat de band tussen Suriname en Nederland nog springlevend is ook te merken aan het begin van de middag, anderhalf uur voordat McLeod het podium opkomt. De foyer vult zich dan met steeds meer mensen. Vooral veel Afro-Surinamers zijn op de middag afgekomen. Maar ook autochtone Nederlanders en enkele Hindoestanen wandelen naar binnen. Als de deuren van de zaal zijn opengegaan en iedereen een plaats heeft, moet nog wel eerst het Surinaamse volkslied worden gezongen.

“In het Sranang Tongo of het Nederlands?” vraagt de gastheer. “Sranang Tongo,” klinkt het in koor. Maar daarna volgt ook het Nederlands volkslied. En die zingt iedereen net zo makkelijk mee.

“Tutuba is maar een van de velen,” zegt McLeod uiteindelijk na haar verhaal. Maar er moet geen plek zijn voor woede of wrok tegen de Nederlanders van nu.

“Slavernij was een systeem, een verschrikkelijk systeem. Alleen de sterksten overleefden het in die tijd, en dat waren onze voorouders. Dus niet slachtofferig doen; toon de wereld liever hoe geweldig sterk je bent. Wij kunnen alles,” glimlacht McLeod. Gelach en applaus klinken er uit het publiek. De stemming zit er nog in.

De schrijfster hoopt dat autochtone Nederlanders door verhalen over deze periode ‘begripvoller’ worden naar Surinaamse Nederlanders.

McLeod: “Met deze kennis hoop ik dat zij antwoord krijgen op vragen als ‘waarom zijn Surinamers hier?’, ‘hoe zijn ze hier gekomen?’. Want het slavernijverleden is de reden dat we hier nu met z’n allen leven, zo simpel is het.”

Dat werkt volgens haar ook twee kanten op. “Surinamers moeten ook begrip hebben voor Nederlanders. Bij de kolonisatie en de slavernij was namelijk niet heel Holland betrokken. Het waren maar een handjevol Nederlanders die zich daarmee bezighielden,” benadrukt de schrijfster. “Met deze verhalen zorg ik dus hopelijk wederzijds begrip en leert iedereen deze gezamenlijke geschiedenis kennen.”

Stefanie-Amirkhan

Stefanie Amirkhan

freelance journaliste en cultureel antropoloog

Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.