Dit is één van de 700 verzen uit de Bhagavad Gita. In het westen ook wel ‘de Hindoebijbel’ genoemd. Maar dat letterlijk ‘het lied van God’ betekent.
In december vieren hindoes de openbaring van dit voor hen zo belangrijke boek. Zoals de benaming ‘het lied van God’ dat aangeeft werd de wijsheid, vervat in dit werk, door God geopenbaard. Dat deed Hij in zijn verschijningsvorm als Shri Krishna. Een verschijningsvorm als mens, vele duizenden jaren geleden. God incarneerde toen in de vorm van de persoon van Shri Krishna op aarde om de mensheid onderricht te geven in wat goed, oprecht en menslievend is.
Dat deed Shri Krishna niet door het aan de mensen te vertellen, maar door het hen voor te leven. De noodzaak van zijn komst werd hem toen ingegeven door een algeheel moreel en ethisch verval, in de vorm van egoïsme, onderdrukking en onrecht, die er in de samenleving heerste. De inzichten die Krishna ons toen gaf staan in de Bhagavad Gita in de vorm van verzen (sloka’s) beschreven. De tekst hier bovenaan is zo een vers. Het definieert de mens als iets wat zijn puur biologisch en organisch wezen ver overstijgt.
Het geeft de gewone sterveling een dimensie van eeuwigheid, die niet stopt bij het vergaan van het fysieke lichaam. Maar ook een dimensie die we doorgaans alleen aan God toekennen, namelijk die van het absolutisme. In een latere tekst verklaart Shri Krishna dit nader. Hij zegt: “Zie Mij in alles en iedereen; ik ben hun diepste kern; ook die van jou. Zie daarom de ander in jezelf en jezelf in die ander”.
In een andere tekst noemt hij deze diepste kern, het Atma – de goddelijke vonk in de mens -, maar sommigen vertalen het ook als ziel. Het Atma dat noch door water, noch door het vuur, zwaard of wat dan ook vernietigd kan worden. Het is absoluut en eeuwig en onvernietigbaar. Als je sterft, nestelt het Atma zich in een ander lichaam. Elke levenscyclus heeft als doel jezelf zo veel mogelijk te ontwikkelen; richting verlichting. Dit proces kan lang doorgaan. Totdat je jezelf verlicht en opgaat in het Goddelijke. Deze staat wordt ook aangeduid als moksha.
Hindoes zien in deze eeuwigheidsdimensie een bron van hoop, inspiratie en herkansing. Je bent nooit voor altijd verloren. Er is altijd een herkansing. Als je je best doet en zoveel mogelijk goede karma verricht, dus juist en onbaatzuchtig handelt, dan kom je steeds dichterbij moksha. In de Bhagavad Gita wordt juist handelen gedefinieerd als: in intentie, gedachte, spraak en handeling niemand pijn doen, schaden of zijn innerlijke harmonie verstoren.
Bovenstaande inzichten uit de Bhagavad Gita geven in sterke mate inhoud en kleur aan hoe de hindoe zijn identiteit ziet. Hij ziet zichzelf als veel meer dan het fysieke lichaam. Dit laatste is alleen maar een voertuig voor het Atma en een werktuig om zoveel mogelijk goede karma te verrichten. In de praktijk kan internalisatie van deze visie op het lichaam een steun zijn in het omgaan met de perceptie of (voor)oordelen van anderen, maar ook het omgaan met ouderdom, beperkingen, ziekte en dood. Het dwingt je als het ware om ook bij de ander ‘achter’ de fysieke verschijning te kijken. het geeft extra ruimte tot verdieping van intermenselijke relaties.
Paradoxaal genoeg geeft Shri Krishna deze inzichten aan Arjuna, als representant van de mensheid, op een oorlogsveld. In een situatie waarin mensen elkaar willen pijnigen en vermoorden.
De twee partijen die een hevige strijd met elkaar voeren zijn families, eigenlijk neven van elkaar met hun bijbehorende leger. Het zijn nakomelingen van twee broers. De ene groep, de Pandava’s, heeft oprechtheid, rechtvaardigheid, mededogen, respect en liefde voor het milieu als principes die haar levenshouding bepaalt. De andere groep heeft afgunst, onrecht, egoïsme en gebrek aan mededogen en empathie als principes die haar visie op het leven bepaalt.
Shri Krishna is betrokken in deze strijd, maar niet als strijder. Hij is de wagenmenner van Arjuna, de aanvoerder van de Pandava’s.
Shri Krishna gebruikt zowel de strijd als de beide groepen strijders en alle hiermee samenhangende attributen als metafoor voor zowel ons bestaan (leven) als voor de inzichten die hij wil doorgeven om het leven op een juiste wijze te kunnen leven.
De oorlog tussen de twee groepen families staat voor de innerlijke strijd die zich continue in onze hoofden afspeelt. Met daarbij de kernvraag: Wat kan ik het beste doen; wat is de beste keuze die ik kan maken; mag ik dit doen of juist niet, wat is goed, wat het slecht; hoe overwin ik het goede op het slechte?
De beide partijen die uit elkaars familie zijn, staan voor het positieve en het negatieve, het goede en het slechte in ons. Deze beide kwaliteiten zitten in ons. Ze worden daarom als familie, neven van elkaar voorgesteld.
De strijdwagen staat voor ons fysieke lichaam. Het lichaam met daarin de Goddelijke Atma. Het lichaam dat een ontwikkelingsreis maakt welke bij de geboorte begint en met de dood eindigt.
Arjuna is de aanvoerder. Hij staat symbool voor onze individuele ziel; ons lagere zelf.
Krishna is de wagenmenner. Hij symboliseert onze Atma, het goddelijk aspect in ons; onze innerlijke Gids, ons hogere zelf, ons geweten.
De paarden die de wagen trekken staan voor onze vijf zintuigen. Ze gaan alle kanten op. Elk moment worden ze door iets anders afgeleid. Ze zijn continue gericht op het opdoen van ervaring. Daarbij willen ze altijd het beste; het mooiste zien, het lekkerste proeven en het gevoeligste ervaren.
De teugels die Shri Krishna vasthoudt staan voor onze verlangens die aan deze vijf zintuigen zijn gekoppeld. Arjuna die als individu overwegend aards en zintuiglijk is georiënteerd, geeft de teugels over aan zijn hogere goddelijke zelf Shri Krishna. Door deze overgave aan zijn hogere geweten, probeert hij foute keuzes te voorkomen. Hij laat zich door het Goddelijke in hem, zijn hogere ethisch besef leiden. De wielen van de wagen die de richting bepalen, symboliseren de juiste keuze.
Met deze tijdloze symbolieken probeert Shri Krishna ons inzicht te geven in hoe we onszelf kunnen beheersen, een scherp ethisch vermogen kunnen ontwikkelen, (overgave aan ons Goddelijk Zelf) en de juiste keuzes kunnen maken. Keuzes die anderen of het milieu niet schaden. Maar ook hoe we onze zintuigen, verlangens, woede en afgunst kunnen beheersen. En daardoor een levenshouding kunnen ontwikkelen die dienstbaar, respectvol, milieuvriendelijk, geweldloos is.
Mooie tekst Chander Mathura, zoiets zouden Hindoes vaker moeten doen…
(de diepzinnige openingsquote daagt eigenlijk uit tot nadere toelichting, maar misschien ook maar beter van niet)
Goed uitgelegd. De symbolieken duidelijk weergegeven.
mooi leren leven in de duale
Jammer dat Krishna hier wordt beschouwd als incarnatie van god. Door veel Hindoe’s wordt hij beschouwd als incarnatie van Vishnu. Vishnu staat symbool voor de ondersteunende -processen c.q. -intelligentie c.q. -energie van de wereld. Vishnu, de onderhouder, is net zoals Brahma geëmaneerd (uitgestraald) uit Shiva.
Shiva kan je niet aanduiden als grote-god (MahaDeva): hij/het is androgyn (Shiva-Shakti) de oorsprong van alle verandering: vernietigend en herscheppend. In grote periode van duisternis (pralaya) wordt het voorgesteld als vlam in water. Daarbij heerst MahaKali als duistere verschijningsvorm van Shakti.
Ik hoop hiermee het idee van een persoonlijke god weg te nemen: in het Hindoeïsme gaat het om het eeuwige Brahman dat als Atman straalt in alle wezens. Aldus heb ik begrepen.
Zonder iets af te willen doen van deze prachtige en ware tekst van Chander Mathura, complimenten, zou ik nog graag een nuancering maken.
Het betreft citaat: “mag ik dit doen of juist niet, wat is goed, wat het slecht; hoe overwin ik het goede op het slechte?” (niet het christelijke moreel goede!?)
In het kamp van de slechten, de Duisternis, vecht Karna mee: halfgod, zoon van de Zon. In het kamp van de goeden, het Licht, vecht de demon Ghatotkacha mee, gebonden aan de Duisternis. Het is met name Krishna die de “goeden” in de strijd aanzet tot verloochening van hun specifieke goedheid, zoals liegen, onder de gordel op de dij treffen enz enz. Het gaat erom om een instrument te zijn van karman, de wet van oorzaak en gevolg.
Het blijkt zelfs ook dat de “slechten” goeds in zich hebben. Iedereen heeft zijn rol te spelen, goed of slecht: ieder zijn eigen Dharma. Shiva staat boven alle de dualiteiten en verleent gunsten aan zowel halfgoden als demonen overeenkomstig hun devotie, los van hun intentie. Alleen als alles escaleert vernietigt hij alles. Dan staat Kali op Shiva: materie/energie en bewustzijn verenigen zich weer. Aldus heb ik begrepen.