In twee keer 140 tekens iets zeggen over de vluchtelingen van Wij zijn hier, dat valt niet mee. Via Stap Verder, Diaconaal Oecumenisch centrum in Amsterdam Zuidoost, vlakbij winkelcentrum Amsterdamse Poort, krijg ik af en toe iets mee over de Vluchtgarage. De Vluchtgarage is één van de locaties van de Wij zijn hier-groep. Een aantal van de bewoners van het voormalige kantoorgebouw dat aan deze garage vastzit bezoekt Stap Verder voor Nederlandse taallessen en ook om te douchen, wassen en op woensdag de maaltijd te gebruiken.
Er is momenteel meer aandacht voor de Wij zijn hier-groep. Anderhalve week geleden moest een grote groep vluchtelingen de Vluchtschool verlaten die nog maar anderhalve maand daarvoor was gekraak. Ze belandden na een onzekere dag in een nieuw gekraakt gebouw, het Vluchtgebouw. Vlak daarna ging het mis in de Vluchtgarage, na een vechtpartij raakte een man in coma en hij overleed een aantal dagen later. En in het Vluchtgebouw viel een man van een trap omdat het hekwerk het begaf. Hij ligt met ernstig letsel in het ziekenhuis.
Al dat nieuws volgde ik al een tijdje en het gevoel werd steeds sterker. Ik kon hier niet langer alleen over lezen. Ik moest hier iets mee. Vorige week dinsdag trok ik de stoute schoenen aan. Ik ging met mijn zoontje van anderhalf, twee bossen witte rozen en een paar tassen boodschappen naar de Vluchtgarage. Mijn zoontje neem ik ook altijd mee naar Stap Verder en dat blijkt veel mensen goed te doen. Zelf is hij er ook heel happy onder, hij kraait, stapt rond en lacht. Hij zit bij bezoekers op schoot en als hij moe wordt dan laat hij het wel merken, dan moet mama er weer aan te pas komen.
Wat moet ik zeggen over de Vluchtgarage? Ik schrok toen ik het gebouw zag. Doeken voor de ramen van het voormalige kantoorgebouw dat aan een oude lelijke parkeergarage vastzit. Een paar deuren stonden open op de begane grond en een trap aan de zijkant leidt naar een andere ingang. Ik baande mezelf een weg naar binnen, een grote kale ruimte in, een aantal mannen stond iets verderop in een halletje. Een hand. “My condolences with the loss of Nasir.” “Dank je, welkom.” Ik werd direct in het Nederlands aangesproken. Welkom geheten. Dat had ik niet verwacht. “I have flowers.” “Kom eerst even verder. We hebben koffie.” “En wie is dit? Een onschuldig kind!” Mijn zoontje kreeg even alle aandacht. Ik werd meegenomen naar een ruimte op de begane grond, waar 6 of 7 mannen hun gezamenlijke kamer hebben, sommigen waren net uit bed, ruimden nog wat op. Er was een zithoek, er stond een tv aan. ‘Wil je koffie?’ ‘Ja, graag, fijn.’
Ik was geschokt door wat ik zag. Matrassen dicht op elkaar, tassen, een kast vol levensmiddelen, lappen voor de ramen maar vooral de mannen maakten indruk, hun gezichten, de blik in hun ogen. Ze deden hun best mij op mijn gemak te stellen, ze zullen de ontreddering wel hebben gezien. Maar ik schaamde me kapot voor de situatie waarin ik hen aantrof. Plaatsvervangend, omdat het mijn land, mijn overheid is die ze dit aandoet. “Hoe lang ben je hier al?” “Vijf maanden,” vertelde degene die me steevast in het Nederlands aansprak. Een ander die ik het vroeg, keek me glazig aan. Hij sprak geen Nederlands of Engels, er werd getolkt. “Waarom vraag ik het eigenlijk?” bedacht ik me al gauw. ‘Dat is echt zo’n directe Hollandse benadering…’ Ik ging zitten. Er werden auto’s gebracht voor mijn zoontje. Hij stapte rond, deed broembroem en werd bewonderd. De Nederlands sprekende man vertelde dat hij een dochter heeft, elf jaar is ze. Hij ziet haar niet vaak, ze zit in Groningen. ‘Kinderen zijn nog onschuldig, ze weten nog niets.’ Hij aaide over zijn haren. “Ze geven kracht, energie.”
Hij probeerde me uit te leggen wat het met hem doet, de dood van Nasir Gulid, het wonen in de Vluchtgarage. Er wonen veel mensen in het pand, van verschillende nationaliteiten en het is niet altijd makkelijk om rustig te blijven. Hij benadrukte meerdere keren dat hij het fijn vindt dat ik er was, dat hij ook een mens is, een gewoon mens. Ja, jeetje, ik zag het. Ik zag een gitaar in een hoes. Koffers, dozen met spullen. Het zijn mensen die hier ‘wonen’, die ook het liefst een normaal leven willen leiden. Willen werken. Het gezin weer bij elkaar of er eindelijk aan beginnen. Toen hij nog eens zei dat het goed was dat ik er was, zei ik: ‘Jij zou hetzelfde doen, in mijn situatie.’ ’Ja, natuurlijk.’ Zoveel lof, om dat ene bezoekje van mij…
Even later werd ik mee naar boven genomen, naar de plek waar het bed stond van Nasir Guled. Het greep me bij de keel. Ik legde bloemen neer. Ik gaf de mannen die er waren een hand. En stond te bibberen op mijn benen.
Toen ik weer vertrok, werd ik stevig omhelsd. Ik voelde hoe het werd gewaardeerd dat ik er was. Ik zei: “Take care, thank you so much” en “bye bye”. Ik liet mijn zoontje zwaaien. De kinderwagen ging weer in de auto, de sleutels in het slot. Die dag voelde het nog lang alsof mijn keel was samengeknepen. Het greep me fysiek aan, de mannen, zo gewoon, maar in zo’n verschrikkelijke situatie. Ik vroeg me af of ik niet meer had moeten doen, bemoedigende woorden had kunnen spreken. Je komt aan met wat eten, terwijl me verteld wordt dat sommigen van ellende bijna niet eten… Ja, hoe kan je ook eten in zo’n situatie?
Dit is de realiteit voor honderden mensen in ons land. Zij zijn hier. Wij kunnen niet lijdzaam toekijken, wij mogen niet zwijgen, we moeten helpen. Want, wij zijn ook hier.
Wil je helpen of bijdragen? Ga naar facebook.com/wijzijnhier, bezoek de website wijzijnhier.org. Meer informatie over Stap Verder? Bezoek stapverder.org.